Het recht van elk kind op onderwijs is stevig verankerd in het Kinderrechtenverdrag (Convention on the Rights of Children, CRC) van de Verenigde Naties. Volgens kinderrecht #28 heeft elk kind recht op onderwijs. Daarbij moet primair onderwijs gratis, en secundair en hoger onderwijs toegankelijk zijn voor elk kind. Kinderen moeten worden gestimuleerd om naar school te gaan, indien mogelijk op het hoogste niveau. Toch blijft de vraag actueel: hoeveel middelen moet een land vrijmaken om dit recht daadwerkelijk te garanderen?
De Incheon Verklaring van 2015 geeft een duidelijk antwoord op die vraag: landen dienen tussen 4 en 6 procent van hun BBP of 15 tot 20 procent van hun totale overheidsuitgaven te reserveren voor onderwijs.
In Suriname staat het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (minOW&C) opnieuw centraal in de ontwerp staatsbegroting 2026. Het aandeel van dit ministerie in die begroting weerspiegelt niet alleen beleidskeuzes, maar ook de mate waarin kinderrechten worden nageleefd. Want zonder structurele investeringen in scholen, leerkrachten en (digitale) infrastructuur blijft het recht op onderwijs een papieren belofte.
De ontwerp Staatsbegroting 2026 laat zien dat de onderwijsbegroting met een aandeel van ongeveer 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) om ongeveer 11% van de geraamde overheidsuitgaven een van de grootste uitgavenposten blijft binnen de overheidsfinanciën. Hoewel het aandeel in procenten van het BBP en in procenten van de totale overheidsuitgaven lager is dan de internationale normen laat Suriname zien dat zij stappen zet om de internationale oproep om onderwijs niet als kostenpost, maar als investering in de toekomst te zien, te volgen.
Toch is de vergelijking met de Incheon-normen cruciaal. Gezien de aandelen kleiner zijn, dreigt Suriname achter te blijven bij de mondiale richtlijnen. Echter gaat het niet alleen om de mate van allocatie van middelen, maar ook om de impact. Een kind in het binnenland moet namelijk dezelfde kansen krijgen als een kind in Paramaribo. Dat betekent dat begrotingsmiddelen gericht moeten worden ingezet in betere schoolgebouwen, digitale leermiddelen en training van leerkrachten.
De koppeling tussen het kinderrechtenverdrag, de Incheon verklaring en de onderwijsbegroting 2026 maakt duidelijk dat onderwijsfinanciering geen technische kwestie is, maar een morele verplichting. Het gaat om de vraag of Suriname haar kinderen de kans geeft om hun potentieel te ontwikkelen en bij te dragen aan een inclusieve samenleving.
De komende periode zal blijken of de onderwijsbegroting 2026 niet alleen richting de internationale normen zal worden aangepast, maar ook de belofte van kinderrechten in de praktijk waarmaakt. Want zoals de Incheon Verklaring stelt: “Onderwijs is de sleutel tot duurzame ontwikkeling en een fundamenteel mensenrecht.”