Vijftig jaar onafhankelijkheid betekent ook vijftig jaar stille kracht. Terwijl de geschiedenisboeken vaak de namen van mannen herhalen, waren het de vrouwen die de fundamenten schraagden waarop Suriname bleef staan. In klaslokalen, in ziekenzalen, in vakbonden, op plantages en achter winkelbalies — overal droegen vrouwen het land, vaak zonder dat iemand het echt zag.
Denk aan de onderwijzeres die jarenlang voor haar klas stond, krijt aan haar vingers, en kinderen uit alle wijken leerde dromen. Aan de verpleegster die nachten doorwerkte tijdens crises, epidemieën en politieke onrust, terwijl haar eigen gezin thuis sliep. Aan de marktvrouw op de Kwatta Markt die elke dag voor zonsopgang opstond om haar kinderen te voeden én een economie draaiende te houden.
Vrouwen waren ook de activisten die in stilte barricades doorbraken: van de strijd voor kinderrechten tot de bescherming van inheemse en marrongemeenschappen. Ze waren kunstenaars die nieuwe verbeelding brachten, en leiders die de moed hadden om te hervormen — van ministeries tot het presidentschap.
Toch werd hun bijdrage zelden gevierd. Vaak moesten ze sterk zijn in een samenleving die hen klein hield. Maar juist die kracht — die zachte, onbreekbare kracht — is de reden dat Suriname overeind bleef in tijden van crisis. Vrouwen waren nooit de voetnoot. Ze waren de motor.