Ik woon in een land waar voetbal geen religie is. Geen straat waar tv’s oplichten tijdens een interland, geen buren die juichen, geen cafés die vanzelf weten dat Natio speelt. Daarom bereid ik me altijd extra voor. Een week eerder — tegen El Salvador — was het magisch. Ik zat in dezelfde sportbar en Natio speelde als helden. Ik dacht: “Als ze zo tegen Guatemala spelen, dan komt het goed.”
Maar op de dag zelf ging alles mis.
Ik was vroeg. Ik vroeg de barman vriendelijk het juiste kanaal op te zetten. Hij zocht… en zocht… maar toen het zover was, hadden ze het niet. “We don’t have that match.” Mijn hart zonk. In paniek sprong ik op en reed naar een grotere sportsbar: meer dan dertig schermen! Daar móést het zijn.
Maar nee. Overal Honduras, nergens Suriname.
Ondertussen was de wedstrijd al begonnen.
Ik belde een vriend in Paramaribo.
“Brada, nog 0-0, tien minuten gespeeld.”
Hij zei: “Download Paramount Sports. Neem een abo.”
In haast gedaan — eindelijk beeld.
En toen begon de echte pijn.
Wat ik zag… dat was Natio niet. Geen vuur, geen strijd, geen magie zoals tegen El Salvador. Alles was rommelig, traag, onzeker. Ik bleef kijken, maar eigenlijk wilde ik wegkijken. Het leek alsof het team hun ziel onderweg was kwijtgeraakt.
Na het laatste fluitsignaal lag ik in bed met een zware voetbal-kater. Een teleurstelling die zelfs in het donker bleef branden. Voor het eerst dacht ik: “Laat me gewoon slapen. Morgen hoeft niet.”
Zo diep kan voetbal gaan.
Zo diep kan Natio raken — in vreugde én verdriet.