In Suriname lijkt het soms alsof wij niet zozeer worden opgeleid om te denken, maar om te knikken. De cartoon waarin leerlingen met lichtgevende ogen braaf voor zich uit staren, had net zo goed een parlementaire vergadering kunnen zijn—of een partijbijeenkomst waar niemand durft te vragen waarom de kas leeg is, maar de slogans blijven vol.
Het probleem is niet dat mensen ongeschoold zijn. Het probleem is dat men net genoeg weet om alles te geloven wat leiders vertellen—en net te weinig om te vragen waarom dezelfde leiders nooit verantwoordelijkheid nemen. Onze politieke cultuur beloont gehoorzaamheid: wie vragen stelt, wordt “lastig”, “oppositie”, of “anti-ontwikkeling”. En zo zitten wij met hele generaties die examen doen in papegaaien, maar nooit slagen in kritisch denken.
Neem de beleidsvergaderingen waar dossiers verdwijnen, beloftes terugkeren als spoken en waar ministers uitleg geven zonder echt iets uit te leggen. Iedereen kijkt toe met dezelfde lichtgevende ogen uit de cartoon—hypnotisch, afwachtend, stil. Niemand vraagt: “Maar waarom eigenlijk?”
Suriname verdient burgers die denken, niet alleen knikken. Want een land dat niet leert twijfelen, blijft geloven wat het gehoopt wordt te geloven—en dat is precies hoe macht graag les geeft.