De recente toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede aan de Venezolaanse oppositieleider María Corina Machado lijkt op het eerste gezicht een eerbetoon aan haar strijd voor democratie — maar in werkelijkheid onthult het hoe haar morele gezag afbrokkelt onder groeiende politieke en publieke druk.
Aanvankelijk werd Machado geprezen als “kampioen van vrede” en symbool van verzet tegen het autoritaire bewind van Nicolás Maduro. Maar dat beeld kantelde snel. Oude uitspraken doken op waarin zij openlijk sympathie uitte voor Israël en de rechtse Likud-partij.

Op social media verklaarde ze zelfs: “De strijd van Venezuela is de strijd van Israël.” Zulke woorden botsen met de geest van de Nobelprijs, die bedoeld is voor bruggenbouwers — niet voor politici die partij kiezen in geopolitieke conflicten.
Haar eerdere belofte om de Venezolaanse ambassade naar Jeruzalem te verplaatsen en nauwere banden met Israël aan te knopen, bevestigde volgens critici dat Machado’s koers eerder ideologisch dan vreedzaam is. Ook haar uitgesproken steun aan Donald Trump en de uitspraak dat de prijs “in feite ook zijn overwinning” was, wakkerden de controverse verder aan.
Uit heel Latijns-Amerika klinkt scherpe afkeuring. Evo Morales, Miguel Díaz-Canel en anderen noemden de bekroning van iemand die militaire interventies steunt “immoreel en hypocriet”.
De Noorse politicus Bjørnar Moxnes stelde dat haar samenwerking met extreemrechts haaks staat op de geest van Alfred Nobel. De Amerikaanse organisatie CAIR sprak zelfs van een “moreel verwerpelijke” beslissing.
Toch houdt Machado vol dat de prijs een overwinning is voor alle Venezolanen die vrijheid nastreven. Maar juist haar volharding — gecombineerd met omstreden politieke allianties — onderstreept haar verval: de voormalige vrijheidsicoon verandert, door eigen keuzes, in een polariserend symbool van morele ambiguïteit.