Ze liggen op kartonnen dozen onder de Wijdenboschbrug, slapen in de schaduw van de Palmentuin, of zwerven langs de Waterkant met plastic flessen en een half kapotte paraplu. Sommigen noemen ze “dak- en thuislozen”, maar in de volksmond zijn het de zwervers — mensen die ooit ergens thuishoorden, maar door armoede, verslaving of pure pech door het systeem zijn gevallen.
Terwijl gevangenen in Santo Boma dagelijks eten, medische zorg en een bed krijgen, zoekt een man bij de Centrale Markt naar restjes nasi in een weggegooide bak. Een vrouw bij het Kerkplein verkoopt lucifers, haar voeten gezwollen van het lopen, terwijl regenwater door haar kartonnen dak sijpelt. Niemand die haar “rechten” noemt.
De ironie snijdt diep: wie de wet breekt, krijgt onderdak; wie zich eraan houdt, krijgt de straat. In een land waar solidariteit ooit een trots woord was, zijn deze mensen onzichtbaar geworden. Ze bestaan tussen voorbijgangers die wegkijken, ambtenaren die rapporten schrijven, en politici die beloven zonder te zien.
Vrij, ja.
Maar vergeten door dezelfde samenleving die zich rechtvaardig noemt.
En soms — in hun ogen — lijkt een cel menselijker dan een leven in vrijheid.