De ironie van recht en menselijkheid

In een wereld waar gerechtigheid als hoeksteen van beschaving wordt gezien, is het opmerkelijk hoe krom het kan lopen. Iemand die een misdrijf pleegt, wordt berecht, krijgt straf — maar ook rechten. 

Een gevangene heeft recht op eten, drinken, onderdak, medische zorg en soms zelfs onderwijs en recreatie. Deze rechten zijn vastgelegd in internationale verdragen zoals de VN-Standaardminimumregels voor de Behandeling van Gevangenen (1955), beter bekend als de Nelson Mandela Rules sinds hun herziening in 2015. Ze waarborgen dat zelfs wie fout ging, menswaardig behandeld wordt.

Maar daarbuiten — in onze straten, onder bruggen, bij bushaltes — leven mensen die geen misdaad hebben gepleegd, maar wel honger hebben. Daklozen, thuislozen, mensen zonder vangnet. Voor hen bestaat geen VN-verdrag, geen standaardregels, geen gegarandeerd bed of maaltijd. Zij hebben geen ‘rechtenpakket’. Alleen de kou van de nacht en de schaamte van onverschilligheid.

En zo ontstaat een schrijnende paradox: wie de wet brak, wordt beschermd door haar regels. Wie niets verkeerd deed, wordt aan zijn lot overgelaten. In dat contrast schuilt de morele afgrond van onze tijd. Want wat zegt het over een samenleving als een cel veiliger is dan de straat?

Misschien is het niet de gevangene die het beter heeft — maar de samenleving die faalt haar vrijen te beschermen.
Zolang daklozen niet dezelfde basisrechten krijgen als gevangenen, blijft vrijheid voor velen slechts een illusie — een straf zonder veroordeling.

error: Kopiëren mag niet!