Een belangrijk punt van discussie, vooral in een land als Suriname waar de nabijheid van water (rivieren, kreken, zee) de zwemveiligheid tot een absolute noodzaak maakt. De perceptie dat zwemles een ‘moneymaking business’ is, komt voort uit de kosten die voor veel gezinnen een aanzienlijke drempel vormen, zeker gezien de economische situatie in het land.
De noodzaak van zwemvaardigheid in Suriname is ontegenzeglijk.
Suriname kent veel open water, van de Surinamerivier en vele kreken tot de Atlantische kust. Dit maakt de kans op een noodsituatie waarbij zwemvaardigheid cruciaal is, veel groter dan in veel andere landen.
Het aanleren van zwemvaardigheid is de meest effectieve manier om verdrinkingen te voorkomen, een risico dat vooral in gebieden met veel water hoog is.

Vroeger was schoolzwemmen in Suriname meer ingeburgerd, maar dit is in de loop der tijd afgenomen en verdwenen, waardoor de verantwoordelijkheid en de kosten volledig bij de ouders zijn komen te liggen.
De afgelopen schoolvakantie hebben diverse zwemscholen pakketten aangeboden om in korte tijd de zwemvaardigheid aan te leren. Degenen die het zich konden permitteren zijn blij met deze spoedcursus.
De kritiek dat zwemles een ‘moneymaking business’ is, richt zich op de hoogte van de tarieven in verhouding tot het gemiddelde inkomen en de onvermijdelijkheid van de dienst.
Op basis van tarieven van verschillende zwemscholen in Paramaribo en Wanica, variëren de kosten voor groepslessen (2x per week) per maand aanzienlijk:
Sommige aanbieders rekenen tarieven die variëren van SRD 475 tot SRD 950 per maand (per kind, 2x per week).
In een context van economische uitdagingen en hoge inflatie in Suriname, zijn zelfs de lagere maandelijkse kosten een zware last voor gezinnen met een laag of modaal inkomen. Om een kind een diploma (zoals het A-diploma van de Surinaamse Zwembond) te laten behalen, zijn vaak vele maanden tot meer dan een jaar aan lessen nodig, waardoor de totale kosten hoog oplopen.
Dit creëert een ernstige sociale ongelijkheid: kinderen uit rijkere gezinnen kunnen leren zwemmen, terwijl kinderen uit armere gezinnen (die vaak in risicogebieden bij het water wonen) achterblijven in zwemveiligheid.
Om de spanning tussen noodzaak en kosten te verminderen, zijn er initiatieven nodig.
Er is een duidelijke roep aan de overheid, in samenwerking met de private sector, om financiële ondersteuning te bieden of schoolzwemmen opnieuw in te voeren, zodat zwemveiligheid een basisrecht wordt.
Er zijn soms gesubsidieerde of gratis zwemprojecten voor jongeren uit bepaalde wijken of districten (zoals Para en Coronie), vaak gefinancierd door donaties of het bedrijfsleven, om het verdrinkingsrisico te helpen verminderen.
Sommige zwemscholen bieden met opzet lagere tarieven of flexibele betaalopties om de toegankelijkheid te vergroten.
De bewering dat zwemles een ‘moneymaking business’ is, weerspiegelt de frustratie over de hoge kosten en de uitsluiting van veel kinderen van een levensreddende vaardigheid. Het is een cruciaal maatschappelijk debat over hoe de noodzakelijke zwemveiligheid gegarandeerd kan worden voor álle Surinaamse kinderen.