Regering leent, burger betaalt!

De wijziging van de Wet op de Staatsschuld betekent dat de Surinaamse regering tijdelijk meer mag lenen dan de oude 60% van het bbp-norm toestond, omdat de schuld al boven dat niveau zit (94,4% van het bbp – bruto binnenlands product).

Dat geeft de overheid ruimte om uitgaven (zoals salarissen, subsidies, infrastructuur) te blijven doen, maar het brengt ook risico’s: hogere rente, meer schuldenlast en inflatiedruk — wat de prijzen laat stijgen.

Belangrijk is: zolang de economie niet flink groeit én extra leningen extra kosten met zich meebrengen (rente), voelen burgers — vooral de gewone huishoudens — de gevolgen via hogere prijzen en minder koopkracht.

Wat de nieuwe schuldwet betekent voor gewone mensen

De regering mag nu tijdelijk meer geld lenen om de gaten in de begroting te vullen. Dat lijkt goed nieuws, want zo kunnen salarissen en subsidies worden betaald. Maar financieel gezien is het net als wanneer een gezin meer leent dan het eigenlijk verdient.

Stel, mevrouw Kamala werkt als kassière en verdient SRD 5.500 per maand. Haar vaste lasten — huur, stroom, water, eten, vervoer en schoolgeld — bedragen samen ongeveer SRD 4.800. Er blijft dus weinig over.

Door de extra leningen van de overheid stijgen de prijzen langzaam: brood kost geen SRD 25 meer, maar SRD 30, en de stroomrekening stijgt met SRD 100 per maand. Haar uitgaven lopen op tot SRD 5.200, terwijl haar loon gelijk blijft.

Voor Kamala betekent dit dat ze minder kan kopen van hetzelfde geld. Dat heet verlies van koopkracht. Op grote schaal gebeurt dat met heel Suriname: zolang de overheid meer leent dan ze verdient, stijgen de prijzen sneller dan de salarissen.

Volgens financieel deskundigen is dit tijdelijk, tot de verwachte olie-inkomsten vanaf 2028 binnenkomen. Maar tot die tijd moeten burgers voorzichtig zijn met hun geld, want de overheid kan niet blijven lenen zonder dat iedereen het in zijn portemonnee voelt.

error: Kopiëren mag niet!