Diaspora moet zijn plaats kennen

Het is opmerkelijk en bijna lachwekkend dat enkele leden van de zogenaamde diaspora in Nederland menen het recht te hebben zich te bemoeien met Surinaamse aangelegenheden. Zij zijn vreemdelingen, houders van een andere nationaliteit, en genieten volwaardige rechten onder het Nederlandse koninkrijk. Daar ligt hun politieke speelveld, niet in Paramaribo.

Hun veelgehoorde argument dat de diaspora jaarlijks “200 miljoen” aan overmakingen en geschenkpakketten naar Suriname zou sturen, is een bedrieglijke voorstelling van zaken. Geldstromen naar familie bestaan al sinds eind jaren ’70, lang vóór het begrip “diaspora” werd uitgevonden. Die transfers gebeurden puur uit familiebanden, niet vanuit een georganiseerde diaspora-groep of instituut.

Wie cijfers en daden naast elkaar legt, ziet een lege huls. Geen diaspora-instituut heeft concreet, structureel of collectief iets voor Suriname betekend. De weinige mensen die vanuit Nederland investeerden, deden dat uit eigen durf en ondernemerschap, niet namens een diaspora-orgaan.

Dat sommige diaspora-stemmen nu zelfs durven roepen dat zij “het vertrouwen” opzeggen in een Surinaamse minister, illustreert vooral hun gebrek aan kennis van onze staatsinrichting. Minister Bouva voert uit wat de president, Jennifer Simons, bepaalt binnen haar grondwettelijke bevoegdheid. Wil men zich met het beleid bemoeien, dan is de boodschap simpel: kom wonen, werken en belasting betalen in Suriname. Tot die tijd blijft hun rol beperkt tot vakanties, familiebezoeken en – heel welkom – het sturen van een doos pindakaas of een kerstpakket.

Suriname wordt bestuurd door Surinamers in Suriname. De diaspora mag trots meeklappen vanaf de zijlijn, maar niet doen alsof zij in het veld staan.

error: Kopiëren mag niet!