Elke regering in Suriname belooft hetzelfde: de versterking van overheidsinstituten en betere dienstverlening. Maar achter de politieke retoriek schuilen harde cijfers die wijzen op een fundamenteel probleem: het onderwijssysteem levert onvoldoende kwaliteit en kwantiteit om het apparaat daadwerkelijk te dragen.
Volgens statistieken heeft bijna 40 procent van de bevolking de basisschool niet afgerond. In het basisonderwijs lag het drop-outpercentage in 2019 op 12,6 procent, terwijl bijna zeven procent van de kinderen tussen zes en elf jaar helemaal niet naar school ging. Slechts een beperkt aantal studenten stroomt door naar hoger beroepsonderwijs.
Particuliere instellingen leveren jaarlijks gemiddeld zestig afgestudeerden af, maar dit is onvoldoende om de groeiende vraag naar goed opgeleid kader te dekken. Daar komt bij dat een deel van de afgestudeerden alsnog uitvalt door gebrekkige aansluiting met de arbeidsmarkt.
Het gevolg is zichtbaar: ministeries, het parlement en de ambtenarij weerspiegelen de zwakte van decennialange onderwijsprestaties. Beleidsanalisten waarschuwen dat versterking met “lokale mankracht” weinig zoden aan de dijk zet zolang de basis wankel blijft. Investeringen blijven vaak steken in operationele kosten, terwijl structurele hervormingen – zoals lerarenopleiding, moderne curricula en betere infrastructuur – achterwege blijven.
Daarom klinkt steeds luider de oproep om breder te kijken. Niet enkel blindelings vertrouwen op Nederlandstalige partners, maar ook kennis en expertise binnenhalen uit landen als China, India en Indonesië, waar bewezen modellen bestaan voor schaalbare ontwikkeling. In plaats van louter te bedelen om financiële steun, zou Suriname veel meer moeten vragen om kennisoverdracht en technische bijstand.
De realiteit is dat sterke instituties niet gebouwd worden op slogans, maar op onderwijs dat burgers uitrust met de juiste vaardigheden. Zolang dat ontbreekt, blijft elke belofte van versterking een lege huls.