IDB-voorwaarden zetten rechtsstaat Suriname onder druk

De huidige controverse tussen de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IDB) en de regering van Suriname rond het project aan de Van ’t Hogerhuysstraat in Paramaribo legt een fundamenteel spanningsveld bloot: dat tussen internationale financieringsvoorwaarden en nationale rechtsstatelijkheid. 

Volgens internationaal recht moeten multilaterale financieringsinstituten de soevereiniteit van lidstaten respecteren, inclusief bindende uitspraken van hun nationale rechter. De brief van IDB-vertegenwoordiger Adriana La Valley aan minister Stephen Tsang van Openbare Werken stelt Suriname echter voor een juridisch onhoudbaar dilemma: naleving van een rechterlijk vonnis of behoud van cruciale financiering. Dit vormt in feite een drukmiddel dat de nationale rechtspraak ondermijnt.

De snelheid waarmee de IDB, binnen 24 uur na de klacht van Baitali, het project aan Kuldipsingh Infra toekende, wekt de indruk dat er bewust is gehandeld om de rechterlijke uitspraak te omzeilen. De Algemene Aannemersvereniging (AAV) uit haar zorgen over dit precedent, dat de positie van de nationale rechter dreigt te verzwakken.

Hoewel financieringsinstituten opereren binnen hun eigen beleidskaders, is er in internationale juridische normen consensus dat deze nooit strijdig mogen zijn met de kernbeginselen van een rechtsstaat. In dit geval lijkt de IDB die grens te hebben overschreden.

Suriname staat nu op een kruispunt: vasthouden aan zijn rechtsstatelijke integriteit, met het risico van financieel verlies, of buigen voor internationale druk, ten koste van de eigen soevereiniteit.

Het eerste is pijnlijk op korte termijn, maar essentieel voor het behoud van geloofwaardigheid en onafhankelijkheid op lange termijn.

error: Kopiëren mag niet!