Amira, een jonge lerares uit Paramaribo, had jarenlang geloofd in verandering. Elke verkiezing stemde ze op een nieuwe partij, overtuigd dat deze keer anders zou zijn. âZe moeten toch iets beter kunnenâ, zei ze tegen haar vader, die sinds de jaren â80 sceptisch was geworden. âJe ziet het aan de beloften: schone handen, transparantie, investeringen in waterbeheer.â
Haar vader bromde iets over âleugens met een glimlachâ.
Toen de nieuwe coalitie werd gevormd, vierde Amira met haar vrienden. De leider sprak over âherstel van het vertrouwenâ en riep burgers op om âvooruit te kijkenâ. Maar maanden verstreken zonder actie.
De kranten schreven over luxe vakanties van ministers, terwijl de dijken langs de rivieren verder vervielen. Amiraâs dorp, gelegen op een laaggelegen plek, kreeg herhaaldelijk waarschuwingen over scheuren in de grond. Niemand deed iets.
Tot de regens kwamen. Een onbarmhartige stortvloed die de rivieren deed overstromen. De dijken, jarenlang verwaarloosd, bezweken. Amiraâs huis verdween in de modderstromen. Haar ouders, broertje en buurkinderen verdronken. In shock zat ze op de overloop van een vluchtelingenkamp, starend naar de ruĂŻnes.
De politieke leider gaf een persconferentie. âOnverwachte natuurramp,â noemde hij het. âGeen mens had dit kunnen voorspellen.â Amira hoorde de woorden en voelde een kilte die dieper ging dan de modder. Haar vader had gelijk gehad. De echte ramp was niet het water, maar het vertrouwen dat het nooit zou gebeuren.
Soms, zei haar vader, is optimisme geen kracht, maar een brug naar de afgrond. En degenen die je uitlachen als je waarschuwt? Zij bouwen de fundering.
