Door mr. dr. Lachman Soedamah
3. De standpunten van Suriname en zijn buurlanden
Het maritieme conflict tussen Suriname en Guyana in het noordwestelijk zeegebied is op 17 september 2007 opgelost door een arbitrageuitspraak. Het grensprobleem in het Boven Corantijngebied is nog steeds niet geregeld. In het zuidwesten gaat het om de bepaling van de bron van de Corantijn. De onderzoekingen van Schomburgk en Brown hebben Suriname en Guyana niet dichter bij elkaar gebracht. De tegenstellingen zijn juist groter geworden. De standpunten van beide landen liggen ver uit elkaar.
Om aanspraak te maken op het betwiste gebied stelt Suriname zich op het standpunt: dat de grens tussen Suriname en Guyana gebaseerd is op de gouverneursovereenkomst van 1799; – dat daarbij valt te concluderen dat de grens loopt langs de linkeroever en dat dus de Corantijn een nationale Surinaamse rivier is; – dat de reis van Robert Schomburgk een eenzijdige Britse operatie was die de Britse visie op de grenzen van de nieuwe kolonie Brits-Guyana in kaart bracht; – dat zij onkundig werd gelaten van de ontdekking van de New River door Barrington Brown en dan ook geen reden had om omtrent de bovenloop van de Corantijn een discussie met de Britten te openen; – dat ook latere metingen de bevindingen van Brown bevestigen, dat de New River in lengte, breedte en diepte de Koeroeni-Koetari verre overtreft en dus geacht moet worden de bronrivier, in casu de bovenloop van de Corantijn te zijn; – dat de aanwezigheid van Guyanese militairen in het betwiste gebied in strijd is met de overeenkomst van Chaguaramas; – dat de vaststelling van het drielandenpunt aan de bron van de Koetari geen rechtskracht heeft, aangezien er geen bekrachtiging van het in 1938 opgestelde grenstraktaat plaatsvond; – dat de gouverneurs in 1799 met de Corantijn hebben bedoeld ‘van oorsprong tot monding’ en dat de oorsprong niet wordt bepaald door de geschiedenis, maar door de natuur (‘nature determines the source’).
Guyana stelt zich op het standpunt:
– dat de gouverneursovereenkomst van 1799 geen grensregeling betrof, maar een overeenkomst tot afstand van grondgebied van de kolonie Berbice;
– dat de grens later door de moederlanden zou worden geregeld;
– dat de Britse regering de Nederlandse regering op de hoogte heeft gesteld van de reis van Schomburgk en die regering zelfs heeft uitgenodigd gezamenlijk de grens tussen de beide koloniën te verkennen, maar dat daarop negatief is gereageerd;
– dat de door Schomburgk vervaardigde kaart ook door Nederland, c.q. Suriname werd gebruikt;
– dat de Surinaamse landmeter Loth ‘met goedkeuring van mr. H.J. Smidt, gouverneur van de kolonie Suriname’ in 1888 een kaart van Suriname vervaardigde waarop ook de New River à la Brown is ingetekend maar waarbij niettemin de Koetari als grens is aangegeven; – dat de Nederlandse bewindslieden in het Nederlandse parlement op diverse momenten hebben aangegeven, dat de Koeroeni-Koetari als grens moet worden aangehouden;
– dat de Nederlandse Koninkrijksminister van Buitenlandse zaken Joseph Luns in april 1966 tegenover de Britse onderminister van Buitenlandse zaken Lord Walston in tegenwoordigheid van de gevolmachtigd minister van Suriname verklaarde dat ‘Suriname had shown great restraint in not excercising acts of sovereignty in the New River Triangle’;
– dat de aanwezigheid van ‘Guyanese personnel’ in het betwiste gebied is te beschouwen als ‘a normal excercise of our sovereignty rights within our state’;
– dat de Nederlandse regering op 4 augustus 1930 aan de Britse regering het voorstel deed om een grensverdrag te sluiten, waarvan de kern zou zijn dat: ‘The frontier between Suriname and British Guiana is formed by the left bank of the Corentyne and Cutari up to its source, which rivers are Netherland territory’;
– dat de Britse regering op 6 februari 1932 daarop als volgt reageerde: ‘His Majesty’s government are gratified to learn that the Netherlands government are prepared to recognize the left banks of the Corentyne and Cutari Rivers as forming the boundary, provided that His Majesty’s government recognise the rivers themselves are belonging to the Netherlands Government’.
In de loop der jaren is het grensdispuut in een bijna vijandige sfeer terechtgekomen waarbij zelfs sprake was van een gespannen sfeer tijdens de bezetting van het Boven Corantijngebied door Guyana in 1969 en de verwijdering op 6 mei 2000 van het CXG platform uit het betwiste zeegebied door Surinaamse marineboten. De regering Bouterse heeft bij haar aantreden kenbaar gemaakt het grensdispuut tussen Suriname en Guyana voorlopig niet op de agenda te plaatsen. Het beleid van de regering Bouterse is gericht op datgene wat de landen met elkaar bindt en heeft als standpunt dat de relaties met buurlanden verder reiken dan de grenzen. Agrarische samenwerking, ontwikkeling van natuurlijke hulpbronnen en infrastructuur die voor beide landen enorm belangrijk zijn, dienen eerst aangepakt te worden.
In deze visie zullen de grensbesprekingen, die jaren in beslag kunnen nemen, pas weer op de agenda worden geplaatst wanneer de tijd daar rijp voor is. In feite komt deze aanpak van de regering Bouterse erop neer dat het grensprobleem thans wordt geparkeerd en dat er wordt gewerkt aan goede bilaterale betrekkingen.
Deze houding van de Surinaamse regering werkt in het voordeel van Guyana dat geen haast heeft bij het oplossen van het grensgeschil omdat het vanaf 1969 feitelijk gezag uitoefent in het betwist gebied. Met betrekking tot het oosten van Suriname beschouwt Frankrijk de Litani en niet de Marowini (Marowijnekreek) als grens.
Als argumenten hiervoor voert dit land het volgende aan:
– De Nederlands-Franse commissie van 1861 was op de verschillende in haar rapport aangegeven gronden reeds tot de slotsom gekomen dat de Litani als hoofdrivier moest worden beschouwd. Op het rapport van deze commissie steunende, had de Tsaar van Rusland in 1891 uitgemaakt, dat de Lawa en niet de Tapanahoni de hoofdrivier was. Lag het dan niet voor de hand ten aanzien van het gedeelte meer stroomopwaarts eveneens de bevindingen der gemengde commissie te aanvaarden?
– In het in 1905 ter conferentie te ’s-Gravenhage opgestelde en door de Nederlandse gedelegeerden ondertekende ontwerpverdrag werd de Litani als grensrivier aangenomen.
– Er is een ontwerpverdrag met een drielandenpunt bij de Litani. Suriname neemt als standpunt in dat veel argumenten pleiten voor de Marowini als grens:
– de naam ‘Marowijne’ is zonder uitzondering steeds gebezigd voor de oostelijke tak (de Marowijnekreek) van de bron van deze rivier. Het algemeen gebruik van de naam ‘Marowijne’ of ‘Marowini’ van deze tak van de bovenrivier schijnt te bevestigen, dat ze door de bosbewoners is beschouwd als de voortzetting van de rivier bovenstrooms;
– temeer is er aanleiding de ‘Marowini’ als hoofdrivier te beschouwen in verband met de situatie van haar bron, lengte en algemene richting, zelfs indien haar capaciteit geringer zou zijn dan die van de Litani;
– de oorspronkelijke bewoners van Suriname hebben zich omstreeks 1790 aan de oever van de oostelijke rivier gevestigd (deze bewoners waren, direct of indirect, afhankelijk van het Nederlands gezag, zoals het bestuur van Frans-Guyana herhaaldelijk had erkend);
– een Nederlandse expeditie heeft minstens tweemaal de oostelijke rivier bezocht (in 1793);
– op deze gronden moet de ‘crique Marowini’ als grens worden beschouwd;
– de gemengde commissie van 1861 heeft niet voldoende gegevens verzameld om uit te maken of de Litani dan wel de Marowini als bovenloop van de Marowijne moet worden beschouwd (volgens Wekker worden metingen inzake de watercapaciteit der beide bronrivieren, bedoeld);
– de Nederlandse gedelegeerden op de conferentie van 1905 zijn ervan uitgegaan, dat in werkelijkheid de oostelijke tak als voortzetting bovenstrooms van de Marowijne moet worden beschouwd, al hebben zij dan ook ten einde in de geest van wederzijdse tegemoetkomingen tot een accoord te kunnen komen, de Litani als grens willen aanmerken; – de Nederlandse regering gelooft om deze redenen niet, dat men zich op het standpunt zou kunnen stellen dat de aanvaarding van de Litani als voortzetting van de Marowijne reeds een voldongen feit zou zijn; veel argumenten pleiten voor de Marowini als grens.
Aangezien Nederland en Frankrijk het niet eens konden worden over de vraag of de Litani dan wel de Marowini als voorzetting van de Lawa zou gelden kwam na langdurige onderhandelingen in 1939 een ontwerp-verdrag tot stand waarbij de Litani als grensrivier is aangenomen. Deze onderhandelingen werden door de Tweede Wereldoorlog onderbroken. Besprekingen in 1975 en 1979 tussen Frankrijk en Suriname hebben niet in een door partijen aanvaard verdrag geresulteerd. Met betrekking tot de verhouding tussen Suriname en Frans Guyana (Frankrijk) vindt er bilaterale samenwerking plaats. De samenwerkingsrelatie met Frans-Guyana is vooral gericht op de veiligheid en ontwikkeling in het grensgebied. Met de Franse regering worden nu ook afrondende gesprekken gevoerd over de zeegrens. Wanneer de gesprekken worden afgerond is nog onduidelijk.
Na het ontwerp-verdrag van 1939 is de grenskwestie tussen de Litani en de Marowini, na de toenaderingsgesprekken van 1975 en 1979 om besprekingen te hervatten, niet meer behandeld door Frans-Guyana (Frankrijk) en Suriname. Het valt op dat de betrokken partijen dit onderwerp angstvallig lijken te mijden. Hoe langer hiermee gewacht wordt, hoe moeilijker het zal worden, vooral wanneer natuurlijke rijkdommen in het gebied ontdekt zouden worden.

