Vrouwen hebben nog issues die opgelost moeten worden

In Suriname is de genderbeweging onder andere op gang gekomen na de aanname van de Beijing actieplan en de Inter-American Convention on the Prevention, Punishment, and Eradication of Violence against Women, ook bekend als de Belém do Pará Convention (or Convention of Belém do Pará). In Suriname is veel over deze verdragen gesproken en onder andere de DNA-voorzitter Marijke Djwalapersad heeft deze internationale instrumenten veel in het openbaar gebruikt. Ook de iets milder geworden vrouwenbeweging die in Suriname op haar hoogtepunt was in de jaren ’90 had het veel over deze instrumenten. 

De Belem do Para Convention is dit jaar 28 jaar geworden op 8 juni. De situatie van de vrouwen in Suriname heeft op sommige gebieden grote stappen gemaakt en weer op andere gebieden zijn er grote stappen te zetten. De vrouwenbeweging heeft waarschijnlijk te kampen aan vergrijzing. De nieuwe lichting vrouwelijke leiders mist de gedrevenheid, de capaciteit en de affiniteit om sociaal geëngageerd te zijn. Men studeert en is dan veelal gericht op een goed betaalde carrière. Dat zal niet gemakkelijk gaan wanneer niet met geduld aanvullende sociale competenties worden opgebouwd naast een academische scholing. Uiteraard is hiermee niet gezegd, dat de vrouwenbeweging of een genderbeweging een aangelegenheid is van vrouwen. Maar, over het algemeen is dat het geval, dat de vrouwenbeweging geleid en gedreven wordt door vrouwen en vrouwelijke leiders.

Surinaamse vrouwen hebben nog steeds te lijden aan hardnekkige cultuurpatronen. Er wordt in populaire liederen gezongen dat vrouwen goed zijn voor het huishouden en verzorgen van kinderen en vrouwen dansen erop los. De heersende cultuur patronen staan het national profileren van vrouwen en het bereiken van de nationale hoogte in de weg. Vrouwen krijgen vaak te maken met geweld in de huiselijke sfeer en er zijn heel slechte opvangmogelijkheden in Suriname. Werkgevers houden vaak geen rekening met vrouwen die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Vrouwen moeten dan noodgedwongen in de huiselijke sfeer waar de vrouwen dan weer te maken krijgen met geweld. 

Het geweld tegen vrouwen is in de huiselijke sfeer, maar er wordt heel weinig in Suriname gedaan om de cultuur patronen te doorbreken. Vrouwen werken mee om cultuurpatronen die gaan degraderen te verdedigen en uit te dragen. Het geweld tegen de vrouwen is er ook op het werk in de vorm van seksueel molest. We hebben gezien dat bij de behandeling van een wet hierover in DNA hooggeplaatste vrouwen het politiek belang laten prevaleren boven het belang van de doelgroep. We hebben ook gezien dat cultuurpatronen die leiden tot geweld en seksuele intimidatie, door mannen worden verdedigd. Men heeft de wet gezien als een aanval op het mannelijk gedrag, zelfs jonge mannelijke politici. 

Vrouwen hebben de reproductieve rol die mannen niet kunnen vervullen. Maar, we zien dat er in Suriname weinig ondersteuning is voor moeders die heel vaak ook door heersende cultuurpatronen hun kind zelf moeten opvoeden zonder een vader. Kinderbijslag is laag, werkende moeders hebben weinig ondersteuning vanuit de staat. Kinderopvang voor werkende moeders is een groot probleem. Deze opvang moet er zijn voor vrouwen niet alleen in de stad, maar ook in de districten. Er zijn regels in Suriname gemaakt over zwangerschapsverlof, maar deze werken nog niet. 

Suriname heeft te maken met een verzwakte vrouwenbeweging. Er is een bureau nationaal genderbeleid, maar de acties vanuit dit bureau zijn ietwat zwak. Dit bureau heeft waarschijnlijk te maken met gebrek aan kader en middelen.        

De Belem do Para Conventie is een internationaal mensenrechteninstrument dat op 9 juni 1994 door de Inter-American Commission of Women (CIM) van de Organisatie van Amerikaanse Staten is aangenomen tijdens een conferentie in Belém do Pará, Brazilië. Het is bindend internationaal verdrag dat alle vormen van geweld tegen vrouwen strafbaar stelt, met name seksueel geweld. Aan het eind van de jaren tachtig werd het gebruik van verkrachting als oorlogsinstrument door officiële regimes in El Salvador, Haïti, Peru en andere plaatsen in Latijns-Amerika aan het licht gebracht. Tegelijkertijd werd het traditionele taboe op huiselijk geweld geleidelijk aan de kaak gesteld. Daardoor kwam geweld tegen vrouwen op de voorgrond van het publieke debat. Toen de meeste militaire dictaturen in Latijns-Amerika vielen tijdens de derde golf van democratisering (1978-1995), begonnen vrouwen hun burgerregeringen onder druk te zetten om het systematische geweld tegen vrouwen aan te pakken, van Brazilië tot Chili en Mexico.

Vanaf 1988 volgde de CIM de strategie om internationale regels te pushen. Daartoe besloten de vrouwen een Inter-Amerikaanse Conventie op te stellen die gericht was op geweld tegen vrouwen. Ze organiseerden een speciale overlegvergadering in 1990. Het Inter-Amerikaanse Overleg over Vrouwen en Geweld in 1990 was de eerste diplomatieke bijeenkomst in zijn soort. Op de conventie evalueerden de vrouwen de kwestie van gendergerelateerd geweld grondig en organiseerden vervolgens twee intergouvernementele vergaderingen van deskundigen. Het laatste instrument, dat bekend zou worden als het Verdrag van Belém do Pará van 1994, was het eerste verdrag dat ooit geweld tegen vrouwen aanpakte. Het werd op 9 juni 1994 in Belém do Pará, Brazilië, aangenomen en is goedgekeurd door 32 van de 34 lidstaten van de OAS, waaronder Suriname. 

Dat is een eerste goede stap geweest maar er dient nog veel werk te worden verzet.

error: Kopiëren mag niet!