Onrechtmatig verkregen bewijs bij bloedtest

In het zojuist verschenen Surinaams Juristen Blad (SJB 2021 nr. 1) is een bijdrage opgenomen van Mr. Gloria Y. Stirling (hierna ook te noemen de auteur) getiteld: De Rijwet van 1971: Een nadere beschouwing. De auteur is gewezen lid van het O.M. en thans voorzitter Constitioneel Hof.

Centrale vraag: Is het afnemen van een bloedonderzoek op verdenking van het rijden onder invloed van alcohol, bij het ontbreken van ademanalyseapparaten, al dan niet in strijd met artikel 3 lid 2a van de Rijwet alsook het Alcoholbesluit?

Mede vanwege de precaire financiële situatie in Suriname is het gebleken dat het opsporen en vervolgen van verkeerscriminelen niet tot de topprioriteit van de beleidsmakers behoort. Het aantal verkeersslachtoffers dat jaarlijks het leven verliest of deels zwaar lichamelijk letsel oploopt neemt gestadig toe. Hier moet niet alleen aan de verkeersdoden worden gedacht maar ook aan degenen die met levenslang zwaar lichamelijk letsel achterblijven. Voor deze groep verkeersslachtoffers is het wederom functioneren in de maatschappij een heel groot probleem omdat zij al dan niet gedeeltelijk invalide zijn geraakt en niet meer mee kunnen in het arbeidsproces.


Volgens de auteur blijkt in de praktijk dat er vaak geen prioriteit wordt verleend om er zorg voor te dragen dat de politie over die middelen beschikt die ervoor moeten zorgen dat de opsporing en vervolging van verkeerscriminelen te allen tijde intensief en effectief kan worden ingezet. Met middelen wordt in dit artikel specifiek bedoeld de ademanalyse apparaten die bij niet goed functioneren niet ingezet kunnen worden voor de opsporing en vervolging van bestuurders van motorrijtuigen, die zich schuldig maken aan het rijden onder invloed van alcohol ex artikel 3 Rijwet juncto artikel 20 Rijwet. Dit, volgens de auteur, omdat vanwege de overheid de financiële middelen ontbreken om te betalen voor o.a. het ijken, kalibreren en vervangen van deze apparaten. Het opsporen en vervolgen van verkeerscriminelen is volgens de auteur even belangrijk als de opsporing en vervolging van daders van commune delicten zoals moord, doodslag of zware mishandeling.

Er moet terdege rekening worden gehouden met het rechtsgevoel van de naasten van de verkeersslachtoffers, immers hebben genoemde delicten hetzelfde gevolg: verlies van een dierbare of de zorg voor deze. Alcohol in het verkeer behoort tot een ernstige vorm van verkeerscriminaliteit en brengt niet alleen de verkeersveiligheid in gevaar maar veroorzaakt ook veel leed bij nabestaanden. Het is daarom de plicht van de beleidsmakers te zorgen voor een goede balans in opsporing en vervolging tussen de commune en verkeersmisdrijven.

De auteur wijst erop dat de woorden “dan wel” genoemd in de wet zorgt voor verwarring in de praktijk, omdat men bij de interpretatie ervan uitgaat dat er een keuze gemaakt kan worden tussen ademanalyse en de bloedtest voor vaststelling van het bewijs voor het rijden onder invloed van alcohol.

Bij verdere bestudering van de Rijwet en het Alcoholbesluit blijkt dat er geen keuzes worden toegestaan.

Voor het bewijs van het rijden onder invloed van alcohol is alleen een ademanalyseonderzoek mogelijk.

Alleen indien ondanks medewerking van de verdachte dit niet tot een voltooid onderzoek heeft geleid, kan er als uitzondering worden overgegaan tot bloedonderzoek, aldus de auteur. Dit betekent volgens haar dat het onrechtmatig is om een bloedonderzoek te doen bij een bestuurder verdacht van het rijden onder invloed enkel en alleen, omdat de apparaten voor het doen van een alcoholademtest niet ingezet kunnen worden. Dit omdat er dan geen sprake is van een onvoltooid ademhalingsonderzoek.

Mr. Stirling wijst erop dat het in de praktijk steeds vaker voorkomt dat bij het ontbreken van ademanalyseapparaten en blaastesten de politie meteen overgaat tot het afnemen van bloed.

De vraag rijst of het bewijs van een aldus verkregen bloedonderzoek bij het ontbreken van ademanalyseapparaten onrechtmatig verkregen bewijs is.

Deze vraag wordt door de auteur uitvoerig gemotiveerd en zij komt tot de conclusie dat deze bevestigend moet worden beantwoord. Het verkregen bewijs is naar haar mening onrechtmatig!

Zij concludeert dat indien het de bedoeling is (van de wetgever) dat het bloedonderzoek als voormeld als bewijs gebruikt mag worden, een wijziging van de Rijwet en het Alcoholbesluit moet plaatsvinden. Tevens moeten de desbetreffende ministeriele beschikkingen (uitvoeringsbesluiten) uitgevaardigd worden.

Zolang dat niet gebeurd is, is het verkregen bewijs onrechtmatig en kan nooit tot bewijs van artikel 3 lid 2 van de Rijwet dienen.

Fayaz A. Sharman

Redactie Surinaams Juristenblad ([email protected])

error: Kopiëren mag niet!