Hoe schooltaalvaardig zijn onze vijfjarige Surinaamse kleuters? deel 3

Naar aanleiding van een uitgevoerd landelijk onderzoek rond de schooltaalvaardigheid van Surinaamse kleuters, presenteren we de lezers het drieluik “Hoe schoolvaardig zijn onze vijfjarige Surinaamse kleuters?” Er wordt verslag aan de samenleving gedaan in 3 delen. Publicatie gebeurt dus in 3 delen, zoals voorgesteld door de auteurs:

Deel 1: Thuistaal versus schooltaal

Deel 2: Welke factoren beïnvloeden de taalprestaties van kleuters?

Deel 3: De rol van leerkrachten & conclusies en aanbevelingen

Het onderzoek betreft een samenwerking tussen AdeKUS, LOGOSU, Thomas More (België) en de Katholieke Universiteit Leuven (België).

Hoe schooltaalvaardig zijn onze vijfjarige Surinaamse kleuters?

Naar aanleiding van een uitgevoerd landelijk onderzoek rond de schooltaalvaardigheid van Surinaamse kleuters, presenteren we de lezers het drieluik ‘Hoe schoolvaardig zijn onze vijfjarige Surinaamse kleuters?’. In drie opeenvolgende delen belichten we ‘Thuistaal versus Schooltaal’ (deel 1), ‘Factoren die de taalprestaties van kleuters beïnvloeden’ (deel 2) en ‘De rol van leerkrachten’ alsook ‘Conclusies en aanbevelingen op basis van het landelijk onderzoek’ (deel 3).

In Deel 1 beschreven we de hoofdanalyse betrekking hebbende op de schooltaalvaardigheid van vijfjarige Surinaamse kleuters. Deze analyse benadrukte de nood aan bijkomend onderbouwd wetenschappelijk onderzoek in Suriname met het oog op het opstellen van betrouwbare en valide taalinstrumenten.

In Deel 2 beschreven we de invloed van onder andere de regio, het opleidingsniveau van de ouders alsook de thuistalen op de prestaties in het Nederlands.

Vandaag deel 3.

Welke rol spelen leerkrachten?

De participerende leerkrachten hadden gemiddeld 10 jaar onderwijservaring en stonden voor een klas leerjaar 2 met gemiddeld 24 leerlingen. Aan de hand van een aantal open en gesloten vragen polsten we naar de strategieën die zij gebruiken om kinderen die weinig begrijpen (taalbegrip) dan wel niet of weinig praten (taalproductie) in de klas aan te sporen en te ondersteunen.

Strategieën om taalbegrip te verhogen

52% van de leerkrachten gaf aan hun uiting te herhalen in de thuistaal van het kind wanneer een kind hen niet begrijpt in het Nederlands. 37% van de leerkrachten gaf aan een combinatie van strategieën te gebruiken, zoals ‘herhalen in het Nederlands’, ‘gebaren of concreet materiaal gebruiken’, ‘langzamer praten’, ‘de eigen taal vereenvoudigen’, ‘andere kinderen betrekken die kunnen vertalen naar de thuistaal van de kleuter’. De overige leerkrachten gaven aan één van deze strategieën te hanteren.

Strategieën om taalproductie te verhogen

29% zet in op het ‘geven van extra spreekkansen’ om kinderen die te weinig of niet spreken te prikkelen tot praten. Ongeveer de helft van de leerkrachten (48%) gaf aan een combinatie aan strategieën te gebruiken, zoals ‘gebruiken van concreet materiaal’, ‘direct kindcontact’, ‘positieve bekrachtiging bij elke uiting van het kind’, ‘nonverbale hulp’ en ‘hulp van anderen’. De overige leerkrachten gebruikt één van deze strategieën.

Het is dus positief te leren dat leerkrachten niet alleen aandacht hebben voor kinderen in hun klas die de schooltaal nog onvoldoende begrijpen of spreken, maar hen ook op verschillende manieren trachten te ondersteunen. 

Conclusies en aanbevelingen

Dit onderzoek had een specifieke focus op de mondelinge taalvaardigheid in de schooltaal, het Nederlands. Het is dus belangrijk nogmaals te benadrukken dat we geen uitspraak kunnen doen over de algemene taalvaardigheid van de meertalige kinderen die participeerden in dit onderzoek. Want dan zouden we zowel de taalvaardigheid in de schooltaal alsook in de thuistalen nagegaan moeten zijn en dat hebben we (bewust) niet gedaan. Het zou dus volledig onterecht en incorrect zijn om de groep kinderen die thuis enkel Surinaamse talen spreken en in dit onderzoek als groep het zwakst presteerden in de schooltaal te bestempelen als taalgestoord, dommer of zwakker. 

In vervolgonderzoek is het dus cruciaal om de prestaties in de moedertaal mee te nemen alvorens te besluiten welke kinderen een taalontwikkelingsstoornis hebben dan wel een taalverschil vertonen, wat we dan een blootstellingsachterstand in de schooltaal noemen. Pas dan kunnen we onderbouwd besluiten welke kinderen taaltherapie van een logopedist nodig hebben buiten de school om de taalachterstand niet groter te laten worden en dus latere schoolse problemen te vermijden. Op basis van de geldende internationale inzichten verwachten we dat kinderen die beter presteren in de moedertaal, ook beter presteren in de schooltaal. Dit levert dan, ook binnen de Surinaamse context, bewijs dat het blijvend stimuleren van de moedertaal cruciaal is voor de ontwikkeling van de schooltaal. Nog te vaak wordt er gedacht dat ouders zo veel als mogelijk de schooltaal moeten spreken, ook al beheersen ze deze amper. Dit klopt niet en heeft bovendien een averechts effect op de ontwikkeling van het Nederlands.

De resultaten bevestigen dat een beperkter taalaanbod en taalgebruik in de schooltaal (in hoeveelheid) wel een impact heeft op de taalprestatie in die taal. Naast voldoende rijke taalinput van de thuisomgeving in de moedertaal (door de ouders), kan het bijvoorbeeld ook een meerwaarde zijn om ‘extra-curriculaire’ speelse (taal)activiteiten te organiseren in het Nederlands, de schooltaal. Het initiatief ‘Spelen met Taal’, uitgewerkt binnen RUL, met een live editie in Paramaribo in november 2019 en een online editie in december 2020 en januari 2021, is daar een mooi voorbeeld van. Verder leren we dat, naast het taalaanbod en het taalgebruik, ook het opleidingsniveau van de ouders een belangrijke rol speelt.

Tegelijk voedt dit onderzoek een belangrijke nuancering en levert het tegenbewijs ten aanzien van de algemene denkwijze dat kinderen in het binnenland van Suriname het sowieso slechter zouden doen op vlak van de Nederlandse taalvaardigheid dan kinderen uit andere regio’s. We stelden namelijk vast dat kinderen in het binnenland waarvan de moeders een hoger diploma hadden dan moeders uit het ruraal kustgebied of urbaan gebied, hóger scoorden dan kinderen uit deze laatste regio’s waarvan de moeders een lager diploma behaalden. Regio mag dus niet zomaar als maatstaf van Nederlandse taalvaardigheid genomen worden.

Beleidsaanbevelingen

Dit onderzoek geeft rechtstreeks aanleiding tot enkele beleidsaanbevelingen:

  • Ten eerste is er dringend nood aan betrouwbare en valide (school)taalinstrumenten die de taalvaardigheid van elk Surinaams kind nauwkeurig in beeld kan brengen. Dit vraagt om instrumenten die elk kind kan vergelijken met een normgroep binnen eenzelfde (Surinaamse) taalomgeving, rekening houdend met de grote socio-demografische verscheidenheid.
  • Ten tweede is het nodig om een beter zicht te krijgen op het profiel van de meertalige Surinaamse kinderen binnen het onderwijs. Hiervoor moeten we niet enkel de schooltaal, maar ook de moedertaal mee in rekening brengen. Op basis hiervan kan dan een ondersteuningsmodel binnen het onderwijs uitgetekend worden dat vertrekt van een geïntegreerde klasaanpak met (taal)leerwinst voor alle leerlingen, over een gedifferentieerd aanbod binnen de klas voor kinderen met bijkomende (schooltaal)steun, naar extra zorgverlening (bv. logopedie) buiten de klas voor kinderen met een taalontwikkelingsstoornis. Dit is een cruciale stap in het reduceren van schooluitval op latere leeftijd.
  • Op basis van de informele gesprekken met leerkrachten pleiten we tenslotte voor wetenschappelijk onderbouwde voorlichtingsactiviteiten en trainingen zodat ze inzicht verwerven in hoe ze het taalaanbod op school kunnen maximaliseren, en welke strategieën ze kunnen inzetten in de klas naargelang de beoogde (school)taaldoelstellingen per klasactiviteit. Voorlichting en ondersteuning met werkzame tips ten aanzien van ouders en andere ondersteuners is daarnaast ook belangrijk. Cruciaal hierbij is te vertrekken vanuit onze Surinaamse context en taaleigenheid. Nog te vaak worden internationale aanbevelingen overgenomen en gepromoot zonder dat men nagegaan is of deze werkzaam zijn in onze unieke meertalige context.

Kortom, samenwerking tussen beleidsmakers, ouders, het onderwijsveld en het wetenschappelijk veld zal er niet alleen toe leiden dat we de prestaties en evolutie van onze kinderen binnen de Surinaamse onderwijscontext beter begrijpen maar ons ook in staat stellen om van daaruit acties op te zetten om er een tuin van te maken waar al onze kinderen alle kansen krijgen om uit te groeien tot vlotte schoolvaardige jongeren die klaar zijn om een wezenlijke bijdrage te leveren aan dit mooie en veelzijdige land.

Het onderzoeksrapport is te raadplegen via onze RUL-website www.rul-suriname.com, waar ook onze contactgegevens te vinden zijn voor verdere toelichting. 

Dit onderzoek werd uitgevoerd onder leiding van mevr. Charmain Belfor, mevr. Brendel Kaarsbaan, mevr. Gittan Ondunk, mevr. Daphne Lieuw, mevr. Gracia Nelson, dr. Renata de Bies, dr. Robbert Bipat, dr. Henry Ori (Suriname); dr. Kirsten Schraeyen, mevr. An Lowette, prof. dr. Wim Van Petegem (België).

De onderzoeksactiviteiten werden mede uitgevoerd door mevr. Gaytrie Kali, mevr. Lucille Samuel, mevr. Melisa Venetiaan, mevr. Astrid Themen, mevr. Charissa Presierie, mevr. Fiona Pawirodikromo, mevr. Nanghiti Darnoud, mevr. Viola Tjon Ket-Soen, mevr. Eartha Bernadine, mevr. Sandra Roosburg, mevr. Marleen Barclay, mevr. Audrey Tolud, mevr. Graciella Terborg, mevr. Deborah Lemmert, mevr. Jubitana Brigrette, mevr. Sylvana Gard en mevr. Power Melisa.

error: Kopiëren mag niet!