Dharma en wereldvrede

Deel 2

De Hindú dharma is n.l. gebaseerd op een spirituele en ethische visie op het leven. Alleen recht en waarheid zegenvieren. De zieners hebben na hun (baatzuchtige) wensen  en verlangens opgegeven te hebben, langs de weg van waarheid en rechtvaardigheid de Allerhoogste Heer en de serene rust, de gelukzaligheid bereikt. Het leven (social, cultureel, economisch, recreatief, enz.) vormt een geheel. Er is daarom maar een wetenschap van het leven die de vier levensdoelen erkent: Dharma of rechtvaardigheid, Artha of rijkdom (materieel bezit), Káma of het artistiek en cultureel leven en Moksha of spirituele vrijheid/eeuwige vrede.

De Hindú code verbindt het aardsrijk met het hemelrijk, langs ethische discipline. De gedragscode en de spirituele waarden anticiperen op de sociaaleconomische problemen, waarmee de wereld geconfronteerd wordt. Het voordeel – motief van het individu wordt op de achtergrond geplaatst ten gunste van het algemeen welzijn en de sociale welvaart. Het leven moet men in harmonie brengen met de handelingen die men uit hoofde  van zijn plaats in de maatschappij te verrichten heeft. “Slechts in het juiste handelen besta uw belangstelling, nimmer in de resultaten. Laat het resultaat van het handelen uw motief niet zijn .Verricht de handelingen na gehechtheid opgegeven te hebben, gelijkmoedig t.a.v. succes en tegenslag”(Bh.G.2.47 e.v.).

De Hindú ethiek benadrukt de gelijkwaardigheid en de heiligheid van iedere vorm van arbeid, dat iemand, overeenkomstig zijn aard en opleiding ten deel valt. Alle werk moet verricht worden eerlijk en onbaatzuchtig voor het welzijn van de gemeenschap met een op God gericht vertrouwen. Werk is aldus een religieus offer. Men mag zijn plicht tegenover zichzelf én tegenover de wereld dus niet verzaken.  “Door het doen van zijn natuurlijke plicht begaat men geen zonde”. Dit zou de culturele en spirituele basis voor een nieuwe sociaal-politiek-economisch leven moeten vormen.

Ook de mens is van nature gehecht aan zinnelijkheid, immers het contact van  de innerlijke mens met de buitenwereld geschiedt via de zinnen en zintuigen. Maar de mens kan geen geluk of welzijn verkrijgen met lichamelijke genietingen alleen, die verkregen worden door rijkdom of wereldse goederen. Heil en waar geluk zijn verheven boven het aards sensueel genot. De geest en de zintuigen moeten onder goede  controle worden gebracht door het hoger gelegen verstand, het intellect (buddhi). Voortdurende waakzaamheid is geboden voor de mens, die verschoond wil/moet zijn van misleiding, die immers door begeerte ontstaat. Aangezet door onwetendheid (avidyá) zoeken en verlangen wij gezellige en aangename sensaties, ontstaan uit zinscontacten. Als we de begeerde genietingen niet krijgen, of als we die slechts voor korte duur verkrijgen en ze weer kwijt raken, maken we ons kwaad. Er ontstaan haatgevoelens en verdriet. Dit veroorzaakt pijn en leed en belanden wij zo in een vicieuze cirkel. De mens moet zich dus daarom beperkingen opleggen. Niet alles mag. “Het is begeerte, het is gramschap, geboren uit de constituent van de energie /activiteit. Hij is gulzig en onverzadigbaar in zijn honger; (hij is) de oorzaak van alle kwaad en zonde, mans grootste vijand. Begeerte verduistert de ware kennis en verblindt de ziel. Begeerte, toorn en hartstochtelijke gehechtheid zijn de drievoudige poort tot de hel. Overwin daarom ná  eerst de zintuigen enz. onder uw macht gebracht te hebben deze boze vernietiger van inzicht en onderscheidend denken” (Bh.G.III,37e.v.).

De juiste levenswijze heet yoga, zelfbeheersing, discipline, controle van de zintuigen en de geest.

Participatie in wereldse zaken met een vrijgemaakte/niet gehechte geest met behoud van de geestes-evenwicht in succes en nederlaag, in lief en leed, in vreugde en verdriet. De mens kan niet ontsnappen aan de gevolgen van zijn daden/handelingen. Dit is een morele wet, de algemeen geldende natuurwet van oorzaak en gevolg(karmaleer). De gerechtigheid vindt hier en nu plaats. De mens handelt uit vrije wil en draagt dan ook volkomen de morele verantwoordelijkheid daarvan, dus vrijheid in gebondenheid. Daarom moeten gedachten, woord en daad tot één  harmonieus geheel worden gebracht.

Absoluut geluk wordt door geestelijke verlichting (jnána) bereikt, d.i. een staat van geestelijke ontwaking welke ontstaat door morele transformatie. Voor het verkrijgen van verlichting zijn zuiverheid van leven en een geest vrij van egoïstische verlangens (onthechting, verzaking, renunciatie) essentieel. Verzaking van gehechtheid wil niet zeggen het verzaken van de wereld of van werk of van plicht.

Verlichting komt bij iemand die ernaar streeft, wiens geest zich gekeerd heeft tegen zonde en kwaad en die geleerd heeft zich te beheersen, die vrij is van gehechtheid aan de wereld, vrij van vijandschap tegen alle wezens, die recht en waarheid dient en in vrede met de wereld leeft. “Wie alle schepselen in zijn eigen lichaam ziet en zijn eigen ziel in alle wezens (hij) haat niemand. Wanneer de kenner zich realiseert dat alle schepselen één zijn met hem zelf, welk verdriet of welke illusie kan er dan nog zijn?”.

Gebed:
“Hulde zij aan U, o Goddelijk Licht, tot vernietiging van mijn vijanden (de kwaadgezinde krachten in mij”).

“Leid mij van de illusie naar de Werkelijkheid, van duisternis naar het Licht, van dood naar Onsterfelijkheid.”

Dharma betekent dragen en ondersteunen. Dharma draagt, ondersteunt de mens volgens een spirituele ethische discipline. Dharma is dat wat ons in standhoudt, wat ons van verval behoedt, wat ons alleszins verheft, wat ons van het huidige stadium steeds voert/voortstuwt naar een hoger niveau om tenslotte het stadium van de absolute verlossing te bereiken, d.i. een toestand van gelukzaligheid (saccidánand). De mens is namelijk in staat op te stijgen tot spirituele hoogten en kan hierin blijvend geluk, vrede en gelukzaligheid verwerven. Echter, hij dient daarnaar te handelen. Niet alleen het einddoel moet heilig zijn, doch ook de middelen waarmee het doel bereikt moet worden, moeten goed zijn. Daarom wordt sinds onheugelijke tijden geleerd: “Wie de dharma beschermt, wordt (erdoor) beschermd. Maar wie de dharma schaadt, slaat de dharma ook toe”.

Svámí Bhártí Tírtha omschrijft dit als volgt:

Dharma: Het geheel van middelen noodzakelijk voor een spoedige verkrijging en permanent behoud van grote aangenaamheid, voorspoed, geluk en vreugde (shánti) in alle opzichten voor alle mensen, individueel zowel als collectief (fysiek, intellectueel, economisch, sociaal, geestelijk, spiritueel, enz.).

Universeel Gebed:
Aum, mogen allen gelukkig zijn, mogen allen gezond zijn, mogen allen elkaar goedgunstig gezind zijn, moge niemand ongelukkig worden.”

N. Gangaram Panday (indoloog)

error: Kopiëren mag niet!