Kennis van zaken

De een heeft een dosis aan praktijkervaring, ondersteund door theoretische achtergrondskennis, terwijl de andere het met ervaringskennis moet doen. De academicus combineert kennis opgedaan in de collegezalen met de werkelijkheid waarmee hij of zij  tijdens het werken wordt geconfronteerd. De theorie ondersteunt de werkpraktijk, terwijl het dezelfde praktijk is die de bestaande theorie verrijkt of haar door onderzoek een nieuw gezichtspunt oplevert . Om in de praktijk van de arbeid naar behoren te kunnen functioneren is het niet maatgevend of iemand een zekere opleiding succesvol heeft genoten en daarvoor over een diploma of titel beschikt. Voor de werkpraktijk is slechts van belang in hoeverre de betrokken persoon voor het functioneren over de noodzakelijk geachte kennis en competenties beschikt, ongeacht hoe die verkregen zijn. Praten over vereiste kennis op het werk moet niet eraan voorbij gaan dat vaak ook kennis van aangrenzende vak- of kennisgebieden noodzakelijk is. Zo kan het voorkomen dat de jurist door de aard van zijn of haar taken ook over onderzoekskennis moet beschikken.

Dankzij kennis van zaken kan met een grote mate van zelfstandigheid gewerkt worden. Het weten om te gaan met probleemsituaties in het werk veronderstelt alleszins het beschikken over een zeker kennisniveau. Nochtans heeft kennis niet die alles overheersende plaats die haar zo vaak wordt toegekend. In de werkpraktijk komen er vaker situaties voor waarbij  de oplossing van een vraagstuk in mindere mate een beroep doet op gerichte kennis van zaken dan op het vermogen tot zelfstandig besluiten en handelen, vooral in onvoorziene (crisis)situaties . Door bekendheid te verkrijgen met een vak of vakgebied, of met een gebied of deel van de wetenschap, maar ook middels studie of onderzoek wordt kennis verworven.  Opleidingskennis blijft nutteloos zonder ervaringskennis. De praktijk is immers de beste leermeester. Het vaststellen van kennisvereisten voor elke positie is, ook in het staatsbestuur, geen overbodige luxe. Politieke partijen mogen op dit gebied de meetlat wel hoger leggen. Uilige figuren zijn in de politiek te enen male onbruikbaar. Voorkomen moet worden dat iemand in relatie tot een zekere positie over een te zwaar kennispakket beschikt en daardoor geen bevrediging in het werk zal vinden, anderzijds om te voorkomen dat een persoon een rol toebedeeld krijgt die hij of zij niet aankan. Ervaringskennis heeft betrekking op gebeurtenissen, ondervindingen, bevindingen, waarnemingen, eigen experimenten maar ook op de eigen fouten en misslagen tijdens het werken. Een verstandige werkbaas spoort zijn werkers daarom aan niet onzeker te worden door gemaakte fouten doch om juist uit eigen falen te leren en daardoor ervaringskennis op te doen.

De expert van heden vergeet maar al te vaak dat ook hij of zij als leerling eerder steken liet vallen. Autoritair leiderschap en het begeleiden van leerprocessen bij jongeren vooral zijn niet elkaars beste maatjes. Kaderopbouw en stafontwikkeling veronderstellen zonder meer dat kennisoverdracht wordt bevorderd door de kwaliteiten en eigenschappen van degenen die leidinggvende posities in de organisatie innemen. Het gegeven dat in in de meeste overheidsorganisaties personen in dienst worden genomen zonder het vooraf duidelijk vaststellen en vastleggen van de functievereisten heeft voor jongelingen op middelbaar-, hogerberoeps en academisch niveau tot gevolg dat zij zich dikwijls niet of in onvoldoende mate kunnen optrekken aan de benedenmaatse kwaliteiten van deze misplaatsten. Met zwakke overheidsorganisaties  kan onmogelijk goed beleid vorm en inhoud krijgen. Opvallend is dat beleidsvoornemens en daarbij horende begrotingen worden goedgekeurd terwijl het parlement zich volstrekt geen zorgen maakt over de uitvoeringscapaciteit van de vele daarbij betrokken  publieke organisaties. Hoe het beleid gestalte zal krijgen is klaarblijkelijk niet hun kopzorg. De functioneringsproblematiek van het staatsapparaat zal zeer waarschijnlijk nooit een separaat agendapunt zijn in de vergaderingenreeks van het parlement, terwijl de staat waarin tal van overheidsorganisaties in functionele zin verkeren juist anders zou doen vermoeden. Door toenemende kennis van de bedrijfsvoering en verruiming van het inzicht in de bedrijfsprocessen verbeteren de prestaties van de onderneming gaandeweg. Dit geldt voor processen tussen verschillende onderdelen van de organisatie maar ook voor de organisatie-overschrijdende processen waarbij twee of meerdere partners betrokken zijn. In dit verband komt het begrip ‘kenniswerker’ zo nadrukkelijk tot uiting. De kenniswerker is niet de persoon die beladen is met diepgaande kennis van uiteenlopende aard.

De kenniswerker is de persoon in de werksituatie die voor goed tot voortreffelijk functioneren behoefte heeft aan relevante kennis en informatie. In de praktijk staan zij dan ook bekend als informatieconsumenten. Kenniswerkers voegen waarde toe aan dat waar de organisatie voor staat. In de literatuur wordt de kenniswerker aangemerkt als iemand die informatie interpreteert (betekenis geeft) en het resultaat daarvan vervolgens (zelf) toepast om waardevolle oplossingen te ontwikkelen en onderbouwde aanbevelingen te doen. Wat zo dikwijls buiten beschouwing blijft, is de rijkdom aan kennis op de werkplek zelf. In de informele sfeer wordt op het werk veel nuttige kennis en informatie tussen collega’s gedeeld. Laat hier ook de nuttige kennisdeling met de klanten niet buiten beschouwing. Van de kundige personen in de talrijke bedrijven en instellingen leren klanten en cliënten veel. Informele kennisnetwerken in alle werkorganisaties zijn van grote betekenis voor intern en extern gerichte kennisdeling en informatieoverdracht, ook al zijn zij informeel en ongedocumenteeerd. Het zijn ongeorganiseerde kennis- en informatiestromen dwars door de georganiseerde samenwerkingsverbanden tussen mensen. Zo zouden wij het ook wel kunnen typeren.

Stanley Westerborg

Organisatieanalist

error: Kopiëren mag niet!