Denken over ons functioneren

Zowel bedrijfs-als overheidsmanagers moeten beseffen dat elke organisatie er bestaat om een belang te dienen. Een belang dat meestal zowel intern als extern gericht is. De bedrijfsmanager hecht veel waarde aan de tevredenheid van de klant, maar gaat er niet aan voorbij dat het belang van zijn of haar werknemers ook de nodige aandacht verdient. Als burger stapt de werknemer de werkplek binnen en kan onmogelijk zijn of haar persoonlijke kopzorgen op de stoep achterlaten en zeggen: ‘voorlopig ben ik af van mijn beslommeringen en kan ik nu weer aan de slag’. Die zorgen worden immers overal meegedragen. Daar kan de werkgever niet  aan voorbijgaan. Als functiehouder heeft de werker een aantal taken te verrichten, die met de nodige zorgvuldigheid uitgevoerd moeten worden. Hij of zij is ook belanghebbende bij de werkorganisatie, omdat het voortbestaan daarvan ook het inkomen veiligstelt. Drie hoedanigheden, altijd en overal.  De organisatie als geheel heeft groot belang bij gemotiveerde werknemers. Uiteindelijk is het deze  werkgemeenschap die van onmisbare waarde blijft voor de continuïteit. Vergeet daarbij ook het belang van de organisatie voor de maatschappij niet.  Het is jammer dat juist dit aspect in ons land onderbelicht blijft. Tot vandaag is de klacht dat de ondernemingswereld nauwelijks participeert in de totstandkoming van overheidsbesluiten, terwijl de gevolgen van genomen beslissingen dikwijls wel voor rekening komen van betreffende ondernemers.  Bedrijven hebben nog altijd een wezenlijke maatschappelijke betekenis. Groei en bloei van ondernemingen als beste getuigenis van economische vooruitgang. Tastbare goederen en diensten die moeten tegemoetkomen aan de behoeften van de gemeenschap worden vooral door bedrijven voortgebracht. Hoe zit het met de daadwerkelijke participatie van deze sector op departementsniveau waar frequent besluiten worden genomen? Gaat de overheid misschien ervan uit dat de talrijke beleidsadviseurs op departementen ruimschoots voorzien in deskundigheid op alle beleidsterreinen? Wie zijn deze personen? Hoeveel beleidsambtenaren verdienen deze functieaanduiding  en hoeveel onder hen zijn ‘geregelde figuren”? Welke mogelijkheden biedt elk departement dat geschoolde beleidsambtenaren daadwerkelijk taken verrichten die een gezonde grondslag vormen voor stafontwikkeling? Zolang deze basis niet aanwezig is, is het niet mogelijk om doelgericht de ontwikkeling van afgestudeerden te bevorderen. Geef de hoogopgeleide in elk geval niet de taak de notulen van vergaderingen te verzorgen.  Economen praten vaak over monetaire inflatie. En de ranginflatie dan? Een vorm van inflatie gericht op  het verschijnsel waarbij de rang waarin iemand dient  geen indicatie meer geeft over het  functieniveau. Worden afgestudeerden op academisch niveau , ook in de bedrijfssector, werkelijk betrokken bij werkzaamheden die  noodzaken tot onderzoek en het hebben van functionele contacten met personen en instanties die de fase van het routinematige werken zijn gepasseerd? De minister van Buitenlandse Zaken heeft onlangs de opmerking gemaakt dat iemand een goede ambassadeur kan wezen zonder een diplomatenopleiding te hebben gevolgd.  Het is inderdaad niet maatgevend of een bepaalde functionaris een opleiding moet hebben gevolgd. Interessant is en blijft of de functionaris over de kennis beschikt die vereist is voor verantwoorde functievervulling. Maar niet uit het oog mag worden verloren dat elke goed opgezette beroepsopleiding een wezenlijke bijdrage levert aan de vereiste grondhouding van de (toekomstige) functiehouder. Een houding die niet vanzelfsprekend wordt losgeweekt bij de betreffende persoon door het diploma of de titel, doch juist door de op de praktijkgerichte beroepsvorming. Bij tal van functies en posities, die in het algemeen slechts toegankelijk zijn voor afgestudeerden, is het geenszins zo dat alle kennis die tijdens de studiejaren is opgedaan, voor de beroepspraktijk betekenis heeft. Wanneer ergens buiten onze grenzen een Surinaamse ambassadeur gerekruteerd wordt, kunnen zijn of haar genoten opleidingen en opgedane ervaringen met veel trompetgeschetter ten tonele worden gevoerd om de gemaakte keuze te rechtvaardigen. Dat geeft het CV niet vanzelfsprekend exclusieve waarde. Zonder vooraf in eigen land een intern wervingsproces op gang te hebben gebracht, blijft deze miskenning van eigen burgers, van eigen kader een klap in het gelaat van de Surinaamse gemeenschap. Een betutteling die geen bewindspersoon siert. Het moet daarom niemand verwonderen dat op de sociale media meermaals een loopje genomen wordt met het Surinaamse volk. Om de relevantie van iemands opleidingen en werkervaring te beoordelen, is kennis dragen van de inhoud van de (toekomstige) functie onmisbaar. Krijgen posities in de diplomatieke dienst een zwaardere inhoud? Is daarvoor misschien een indrukwekkende staat van dienst vereist? Zijn hier woonachtige en hooggekwalificeerde Surinamers met een keurige staat van dienst soms niet in staat de functie van ambassadeur nieuwe stijl vorm en inhoud te geven? Wie zal het ons vertellen?  De eenmalige beroepsgerichte opleiding voldoet overigens steeds minder. Maatschappijen zijn nu zodanig aan veranderingen onderhevig dat zelfs professionals  blijvende behoefte hebben aan periodieke bijscholing. Vat de beroepsgerichte opleiding daarom niet op in de zin van een studieperiode die doorlopen moet worden waarna het leerproces eindigt. Wie over functie- en beroepsgerichte kennisverwerving wil praten, moet kunnen inzien dat opgeleid zijn en ontwikkeling doormaken niet identiek zijn. Een overheid, die zich niet druk maakt over de ontwikkeling van kader, woorden als kenniseconomie en kenniswerkers niet of nauwelijks in de mond neemt en hoegenaamd geen middelen reserveert voor gemeenschapsontwikkeling, zal het maar blijven doen met begrippen als spookambtenaar, doorlichting en voedselpakketten. Daarmede zullen onze studenten en jong afgestudeerden het dan maar moeten doen.

Stanley Westerborg

error: Kopiëren mag niet!