Onderwijsproblemen wachten op structurele oplossingen

Gisteren is wereldwijd Internationale Alfabetiseringsdag (Internationale Dag tegen Ongeletterdheid)  herdacht en vandaag de Internationale Dag voor Bescherming van het Onderwijs tegen Aanvallen. Beide dagen zijn door de VN uitgeroepen met officiële resoluties. De eerste erkenningsdag is meer relevant voor Suriname dan de laatste. In Suriname zijn er namelijk geen aanvallen van groepen die gekant zijn tegen het recht op onderwijs. Er zijn landen waar militante groepen een principiële tegenstander zijn tegen onderwijs op zich of onderwijs zoals de seculiere staat dat voorstaat of onderwijs voor meisjes en jongedames. Deze groepen vallen scholen en schoolbussen aan, meisjes die naar school gaan worden zelfs massaal ontvoerd en gevangen gehouden, soms in seksuele slavernij. We kennen de zeer bekende gevallen van Boko Haram, waar meisjes voor een deel na enige tijd konden worden bevrijd. Een internationaal figuur die al op jonge leeftijd zeer moedig opkwam voor de rechten van de meisjes en de kinderen in haar land en later wereldwijd is de Nobelprijs winnaar Malala Yousefsai uit Pakistan. Zij werd aangevallen in haar eigen land en draagt nu daar nog steeds de tekens van. In Suriname en de regio zijn dit soort tegenstanders vanuit de ideologie tegen het onderwijs niet bekend. Maar wat wij wel hebben is de uitdaging van de alfabetisering. Jongens doen het in Suriname het relatief slechter dan de meisjes. De kinderen in het binnenland zijn over het algemeen slachtoffer van een slecht ontwikkeld schoolsysteem in Suriname. Deze twee omstandigheden maken dat de jongens van het binnenland tot de meest benadeelde groep behoren in het Surinaams onderwijs. Deze jongeren verhuizen heel vaak naar de stad en naar het district Wanica, met een achterstand. Dat vertaalt zich in de activiteiten waar deze groep uiteindelijk aan wordt blootgesteld. Het niveau van de inschrijvingen in het lager onderwijs is in Suriname hoog. Een aantal burgers maakt het lager onderwijs af, maar daarna loopt de scholing gestaag achteruit. Dat is een grote uitdaging voor ook de huidige regering. Zwakke ministers van onderwijs achter elkaar hebben het probleem van universeel lager onderwijs onaangeroerd gelaten. We hebben op onderwijs ministers gehad die het tot hun werk rekenden om praatjes te gaan verkopen op de staatsradio. En een of andere figuur uit een film uit te hangen. We hebben nu een minister die inhoudelijk wel weet wat de problematiek is die heerst binnen het Surinaams onderwijs. Deze minister is door het jarenlang werken in de sector, gewend geraakt aan de problemen en dat ze onopgelost blijven. Daarom is de kans ook nu aanwezig dat zonder dat men het erg vindt, de onderwijsproblemen onopgelost blijven. Het probleem is de toegang tot het onderwijs in het binnenland voor de binnenlandse kinderen en een waarschijnlijk verouderd curriculum. Wat ook blijft hangen, jarenlang zonder dat een minister van onderwijs het erg heeft gevonden, is het verplicht onderwijs tot een leeftijd van 16 jaar en wel kosteloos. De leeftijd is internationaal 16 jaar maar wij blijven steken in een ouderwetse 12 jaar. Intussen is de leeftijdsgrens voor arbeid door het ministerie van Arbeid allang wettelijk opgetrokken naar de internationale norm van 16 jaar.

De Wereldalfabetiseringsdag (of Internationale Dag tegen Ongeletterdheid) is ingesteld om wereldwijd aandacht te vragen voor laaggeletterdheid en analfabetisme.  Analfabetisme of ongeletterdheid slaat op mensen die de vaardigheid in lezen, spellen en schrijven niet of niet in voldoende mate beheersen. Dergelijke mensen heten analfabeten of ongeletterden. In het Nederlands wordt onderscheid gemaakt tussen analfabeten en laaggeletterden. Laaggeletterden kunnen wel lezen en schrijven, maar beheersen deze vaardigheden niet goed genoeg om te kunnen functioneren in de samenleving. Daarnaast bestaat er een groep mensen met dyslexie, die wel kunnen lezen maar het niet (geheel) kunnen interpreteren. Een persoon met dyslexie kan met moeite taallessen volgen. Een analfabeet is echter in het geheel niet in staat teksten te lezen, maar is wel in staat om taal te leren. Analfabetisme (ongeletterdheid) komt vooral voor in de ontwikkelingslanden, hoewel het aantal analfabeten ook daar aan het afnemen is. Volgens cijfers van de Wereldbank, is het analfabetisme in de ontwikkelingslanden, gedefinieerd als het percentage personen boven de 15 dat niet kan lezen of schrijven, gezakt van 30% in 1990 naar 24% in 1999. De meeste analfabeten zijn te vinden in Zuid-Azië (46%), gevolgd door Afrika ten zuiden van de Sahara (39%). Laaggeletterdheid (of: functioneel analfabetisme) houdt in dat mensen moeite hebben met de taalvaardigheden lezen en/of schrijven. Laaggeletterdheid gaat dus minder ver dan volledige ongeletterdheid of analfabetisme, waarbij mensen helemaal niet kunnen lezen en schrijven. Geletterdheid en gecijferdheid hangen nauw samen met het probleemoplossend vermogen van een individu, beide vaardigheden zijn onmisbaar voor het zelfstandig kunnen functioneren in de moderne maatschappij. De internationaal gehanteerde ‘officiële’ definitie van geletterdheid (2011) luidt: Geletterdheid is het kunnen gebruiken van gedrukte en geschreven informatie ten behoeve van het functioneren in de maatschappij, om zo de eigen doelen te bereiken en om de eigen kennis en mogelijkheden te ontwikkelen. In Suriname komt laaggeletterdheid meer voor dan alfabetisme.      

error: Kopiëren mag niet!