Nieuwe samenwerkingsmogelijkheden flink uitbuiten

De nieuwe regering van Suriname is ongeveer en maand eerder dan normaal gangbaar, begonnen met haar werkzaamheden. De minister zijn allen al op hun post. Een aantal ministeries is gehandhaafd en weer anderen zijn qua samenstelling aangepakt of gaan terug in hun oude vorm. De Surinaamse regering en met name de Surinaamse regering heeft een heel goede respons gehad van het buitenland en grote mogendheden die een rol van betekenis kunnen spelen in de ontwikkeling van Suriname en het normaliseren van de situatie in het land. De ontwikkeling van Suriname blijft een aangelegenheid die primair aan ons is gelegen, het is en blijft onze verantwoordelijkheid. Wanneer wij weten wat wij kunnen en wat niet, kunnen wij zeker, gelet op onze kleinschalige bevolking, hulp van grotere landen, bevriende naties en landen die op ons lijken, gebruiken. De ontwikkelingssamenwerking met Nederland, Frankrijk, Brazilië, België, de EU en de USA zijn heel erge belangrijk. Wij kunnen een hele hoop capaciteitsversterking en technische assistentie gebruiken. Wij waren in de afgelopen 10 jaar niet in staat om technische samenwerkingen aan te gaan met een land in de wereld die sociaaleconomisch in alle top 10’s van de wereld zit en dat land is Nederland. Ambtenaren hebben vlak na de wisseling van de wacht in 2010, in hun onschuld en naïviteit, geprobeerd om met hun counterparts in Nederland samenwerkingsverbanden aan te gaan, maar het lukte niet. De ambtenaren hebben de Surinaamse collega’s altijd afgescheept en de oorzaak was duidelijk: met deze regering werken we niet graag samen, tenzij helemaal bovenaan politiek overleg is gevoerd en de samenwerking in dat kader valt. Dat is nadelig geweest voor de uitvoering van de Surinaamse uitvoeringsagenda. Technische samenwerking met Nederland heeft een paar pluspunten die in samenwerking met andere landen niet te vinden is. Ten eerste is er het gemak van de Nederlandse taal, daarnaast het kunnen betrekken in de samenwerking de mensen die uit onze gelederen komen (de diasporamensen) die beter dan wie dan ook buiten op de hoogte zijn van de situatie in ons land. Ten derde is Suriname in de basis ingericht door de Nederlandse staat en waren wij daar tot 1975 onderdeel van. Er is dus veel herkenning en gemeenschappelijkheid tussen de twee landen. Ten derde: deze twee landen hebben na de onafhankelijkheid een lange geschiedenis van samenwerken, met uitzondering van de periodes toen de elementen uit de militaire dictatuur aan het stuur waren. Toen bekoelde de relatie steeds en ruilden we deze relatie in met landen als China. Deze samenwerking had altijd een prijs en die werd bijvoorbeeld betaald door het milieu in Suriname. Er zijn nu heel goede perspectieven om technische samenwerking met Nederland, de EU en andere Europese landen te hebben. Projecten uit deze samenwerking kunnen door de Europese counterparts worden gefinancierd en dat is lekker meegenomen. Dat betekent dat de Europese landen hun deskundigen zelf betalen voor de hulp die ze aan Suriname aanbieden. Wij als Suriname moeten wel heel erg alert zien en niet ervan uitgaan dat de Europeanen in de uitvoering zullen gaan zitten; ze helpen oplossingen formuleren en aandragen en trainen kader, maar ons huiswerk variërende van wet- en regelgeving tot projecten, programma’s en investeringen moeten wij zelf maken. Wanneer de deskundigen hun adviezen en trainingen hebben verzorgd dan pas begint het werk en dat werk moeten wij leren om af te maken en niet te laten voor andere regeringen. Met ‘wij’ bedoelen wij het hoger en middenkader dat aanwezig is op de verschillende ministeries. Heel vaak zien wij dat het hoger kader op de ministeries aan de lippen hangen van buitenlandse deskundigen die soms jarenlang naar Suriname afreizen om met de deskundigen te praten. Het werk wordt echter niet afgemaakt. De nadruk moet erop worden gelegd dat ook bij een samenwerking met buitenlandse deskundigen, niet deze buitenlanders maar het Surinaams kader op de ministeries centraal staat. Het moet niet eindigen bij workshops en seminars, maar het werk moet daarmee beginnen. De ministers moeten op alle ministeries het hoger kader en het middenkader bij elkaar roepen en benadrukken dat de formulering en uitvoering van het beleid van hun afhangt. En vooral moet men afstappen van het excuus om te zeggen dat er niets is gedaan of niets gedaan kan worden omdat er geen geld is. Heel terecht zegt de minister van onderwijs dat een heleboel zaken zonder geld kunnen worden gerealiseerd, want de ambtenaren kosten miljoenen en dat is ook een behoorlijke uitgaven. Ambtenaren zijn in dienst om beleidsmaatregelen te formuleren en uit te voeren en waar nodig wordt de hulp ingeroepen van buitenlandse deskundigen via samenwerkingsprogramma’s. Het in dienst houden van ambtenaren kost geld en daarom is het onterecht om te zeggen dat er geen geld is, want de ambtenaren worden keurig elke maand betaald. Op alle ministeries moet nu dus flink gebruik worden gemaakt van het aanwezige kader en de samenwerkingsmogelijkheid die met de komst van deze regering verbreed is. De diaspora heeft aangegeven bereid te zijn Suriname te helpen. De expertise is daar aanwezig. De mensen moeten zich daar goed organiseren en structureren, zodat behoeften van technische assistentie ook daar kan worden gedropt. De vraag is dan wel hoe dit zal worden gefinancierd. De samenwerking met de diaspora moet ingebed worden in de samenwerking met Nederland, zodat het financieringsvraagstuk gemakkelijker kan worden opgelost. Tenzij de diaspora een eigen modaliteit en mogelijkheid heeft om de samenwerking (zelf) te financieren.  

error: Kopiëren mag niet!