Belangenafweging

Wat voor zin heeft het steeds weer te wijzen op misdaadbestrijding terwijl het besef leeft dat dit proces niet eindigt op het moment dat de rechter een vonnis heeft uitgesproken? Waarom leggen de bekende sprekers over criminaliteitsbestrijding de gemeenschap niet uit wat de detentiefunctie inhoudt en hoe zij als machtstrevers denken hiermee straks om te gaan? Hoe kan effectiviteit in de misdaadbestrijding een stijgende trend vertonen wanneer er binnen de gelederen van het politiekorps onzekerheid bestaat over de continuiteit van hun functioneren als gevolg van een grillig mutatiebeleid? Hoe komt het toch dat het muteren van politieofficieren steeds weer op een wijze wordt bekendgemaakt die het imago van het korps geen goed doet? Is er in het korps sprake van experimenteren met het personeelsbeleid door topfunctionarissen die weinig of niet bekend zijn met de grondslagen van dit beleid en de gevoeligheden die spelen waar het de politieorganisatie betreft? Wordt in het politiekorps misschien de denkfout gemaakt dat human resource management een andere benaming is voor het traditionele, op beheersmatige taken gerichte personeelsbeleid waardoor een professionele benadering van het human resource concept in de politieorganisatie uitblijft? Professionaliteit in het ontwikkelen van beleid met betrekking tot de plaats, betekenis, inhoud en uitoefening van de politiefunctie komt niet vanzelfsprekend tot stand door het aantal sterren van hoge personeelsfunctionarissen, maar door het besef dat human resource beleid zich in de loop van tijd ontwikkeld heeft naar het niveau van wetenschappelijkheid. De aanhoudende berichten over ontheffingen en andere mutaties van politieofficieren passen te enen male niet bij een politieorganisatie waaraan gewichte publieke taken zijn toebedeeld. Jeugdig enthousiasme in het leidinggeven aan deze organisatie enerzijds en het verheffen van de status van het politiekorps anderzijds gaan niet samen. Hoe is het toch mogelijk dat hoge politiefunctionarissen met een rijk functieverleden maar niet kunnen inzien dat, in elk geval in een politieorganisatie, niet naar believen kan worden omgegaan met de gevoeligheden die kleven aan de maatschappelike betekenis van deze publieke dienst?  En hoe denkt het politiepersoneel zelf over het gegeven dat politiebeambten door afkeurenswaardig gedrag vaak genoeg ook bijdragen aan het beschadigen van het imago van het korps?                

                        Onlangs is het operationeel maken van het Constitutioneel Hof van Suriname aan de gemeenschap gepresenteerd. In de grondwet van 1987 zijn over dit orgaan wat bepalingen opgenomen. De leden zijn benoemd en inmiddels beëdigd. Aangenomen mag worden dat zij hun werk naar eer en geweten zullen doen. De ogen van de gemeenschap zullen stellig niet in de eerste plaats gericht zijn op de gezichten van de leden, evenmin op hoe zij tijdens hun plichtpleging gekleed gaan, ook niet naar de kwaliteit van de huisvesting van het Hof, maar wel en heel in het bijzonder naar de wijze waarop het college zal functioneren. In welke mate onafhankelijkheid en objectiviteit, vrij van externe beïnvloeding, het keurmerk van het Hof zullen wezen. Keurmerk hier bedoeld als blijk van degelijkheid, van deugdelijkheid en van onbevangenheid. Het toetsen van een wet, voorzien van een memorie (of nota) van toelichting aan een grondwet die nergens iets over zichzelf zegt, die aldus geen uitleg over zijn eigen artikelen zegt, lijkt niet zo comfortabel te zijn. Het functioneren van het Constitutioneel Hof moet vooral in verband gebracht worden met de bescherming van de grondwet en daardoor ook van een verscheidenheid aan belangen. Maar dat betekent niet dat deze wet zichzelf niet in bescherming hoeft te nemen. Duidelijke verkaringen in de grondwet zelf over zijn bedoelingen die voor elk artikel relevant zijn en uitspraken in voorkomende gevallen van het Hof moeten de garanties bieden dat geen regering of wetgever naar believen omgaat met grondwettelijke voorschriften. De overheid kan burgers en organisaties dwingen de wetten na te leven. Maar wie kan de wetgever dwingen de wetten die door de grondwet worden opgeëist, ook werkelijk tot stand te brengen? Geen orgaan, geen sterveling heeft die mogelijkheid. Wie kan de wetgever dwingen de memorie van toelichting op de Surinaamse grondwet alsnog voor elkaar te krijgen? Geen orgaan, geen burger is daartoe in staat. Politieke ambtsdragers in Suriname zijn toch de ongenaakbaren? Is niet de hoogste macht welke ons als volk is toegedacht, daarom niets meer dan een gesloten enveloppe zonder inhoud? In ons land beschikken wij geenszins over een orgaan of persoon met onfeilbaar gezag over het interpreteren van de bepalingen van de grondwet. Dat is ook niet nodig. Maar wij dragen er wel kennis van hoe hoog de golven in het verleden zijn opgegaan met betrekking tot de inhoudelijke betekenis van sommige grondwetsartikelen. Een volledig verzorgde wet toetsen aan een onvolledige grondwet kan wel leiden tot muggenzifterij en spitsvondigheden, maar dat zal het imago van het Hof geen goede dienst bewijzen. Uiteindelijk kan en mag het nimmer zo zijn dat uitleg over de inhoud van grondwettelijke bepalingen als toetsingskader afhankelijk is van gelegenheidsopvattingen daarover. De bedoelingen van de grondwet moeten hoofdzakelijk uit de grondwet zelf blijken. Juist dit is niet het geval. Neem als voorbeeld de bepalingen dat er recht wordt gesproken in naam van de Republiek (art. 131) en dat de wetten onschendbaar zijn (art 80). Welke grondgedachten volgens de grondwet zijn hier aan de orde? Het staat nergens formeel genoteerd.

Stanley Westerborg

Organisatieanalist.

error: Kopiëren mag niet!