Moraal

In 2016 publiceerden samenwerkende organisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking cijfers waaruit bleek dat in dat jaar de acht rijkste mensen ter wereld evenveel bezaten als de armste helft van de wereldbevolking. Ongelijkheid van bezit en inkomen is zo oud als de mensheid en volgens recente gegevens neemt die economische ongelijkheid in de wereld alleen maar toe. Dat zijn ook de conclusies van twee boeken die over dat onderwerp in de afgelopen jaren verschenen. Het een – The Great Leveler – is van de Walter Scheidel (1966), een in Oostenrijk geboren Amerikaan en hoogleraar oude geschiedenis. Het tweede – Capital in the Twenty-First Century – is van de Fransman Thomas Piketty (1971), hoogleraar economie.
Scheidel
In zijn studie concludeert Walter Scheidel dat in de loop van de geschiedenis alleen gewelddadige schokken de economische ongelijkheid drastisch hebben verminderd. Hij noemt oorlogen met massale mobilisatie van mensen en middelen; radicale revoluties; pandemieën met massale sterfte en de ineenstorting van wereldmachten. De toenemende ongelijkheid is een constante van de wereldgeschiedenis die begint met de overgang van jagen en verzamelen naar landbouw. Die gestaag opgaande lijn wordt alleen omlaag gebogen door massaal geweld, maar dat effect is steeds tijdelijk. Na uitwerking van de schok na decennia of soms eeuwen neemt de ongelijkheid weer toe, aldus Scheidel. De grote nivelleringsgolven van de late Oudheid, de Middeleeuwen en de vroeg-moderne tijd waren het gevolg van pandemieën. De Justiniaanse pest in het Europa van de zesde en zevende eeuw, de Zwarte Dood in de veertiende eeuw en de massale sterfte aan uit Europa geïmporteerde ziekten onder de inheemse bevolking van het zestiende-eeuwse Amerika.
Wat de oorlogen betreft verkleinen alleen oorlogen waarbij een groot deel van de bevolking wordt ingeschakeld de economische verschillen. Grote verliezen aan mensenlevens zorgen dan voor schaarste aan arbeidskrachten en verhogen de prijs van de arbeid. Vermogenden verliezen veel van hun kapitaal; belastingen gaan omhoog om de oorlog te financieren en dat raakt de rijken het hardst. Het voetvolk is nodig voor de militaire inzet en dat geeft hen politieke macht. Dat laatste leidde speciaal in Japan tot verregaande nivellering maar ook elders bleven de herverdelende gevolgen van de wereldoorlogen lang doorwerken. Klassentegenstellingen vervaagden door de gezamenlijke oorlogsinspanningen. De omwentelingen in China en Rusland in de twintigste eeuw zetten ten koste van miljoenen mensenlevens de inkomensverhoudingen op hun kop door nationalisaties, onteigening en collectivisering van landbouw. Elders in Europa en Azië leidde de angst voor zulke revoluties tot een preventief herverdelingsbeleid ten gunste van de werkende bevolking onder meer door op de opbouw van de verzorgingsstaat. De Grote Depressie in de jaren dertig werkte vooral nivellerend in de Verenigde Staten maar minder in Europa en het effect ebde vrij snel weer weg.
De vermindering van ongelijkheid die zich aftekende in de loop van de twintigste eeuw dankzij oorlog en revolutie is na ongeveer 1980 in haar tegendeel omgeslagen: het nivellerende effect was uitgewerkt en de verschillen zijn vandaag weer groter dan ooit.
Piketty
Thomas Piketty komt tot overeenkomstige conclusies. Hij verzamelde alle gegevens over ongelijkheid die hij kon vinden en beschikte zo over wat veel andere onderzoekers misten: feitelijke gegevens. Die cijfers vertelden een ander verhaal dan wat jarenlang in de economieboeken stond. Economen bleken hun theorieën over het kapitalisme en de daaraan verbonden ongelijkheid niet op de regel, maar op de uitzondering te hebben gebaseerd. Het vermogen van de bezittende klasse – land, huizen, machines, aandelen, spaargeld – was tweeduizend jaar lang sneller gegroeid dan de economie. Bezitters gingen er veel sneller op vooruit dan arbeiders. Het rendement op kapitaal lag tussen de vier en vijf procent, terwijl de jaarlijkse groei van de economie onder de twee procent lag.
Maar vanaf de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende jaren werden miljarden aan vermogen vernietigd door oorlog, depressie en hyperinflatie. Ook volgens Piketty waren dit de enige krachten die sterk genoeg waren om de ongelijkheid te verminderen. En na de Tweede Wereldoorlog ging de economie sneller groeien dan het vermogen. Er werden hoge belastingen voor de rijken ingevoerd en voor het eerst in de geschiedenis versloeg arbeid het kapitaal. En vervolgens werden alle economische theorieën over het kapitalisme en de vrije markt op deze uitzondering gebaseerd, aldus Piketty.
Inmiddels is het kapitaal weer terug van weggeweest. Niet waarschijnlijk is dat de periode waarin de gelijkheid groeide – tussen 1914 en 1973 – wordt herhaald, integendeel. De ongelijkheid in de Verenigde Staten is alweer bijna even groot als in het Europa van 1913, toen één procent van de bevolking meer dan de helft van al het vermogen bezat. Ook in Europese landen loopt de ongelijkheid op en dan met name de vermogensongelijkheid. In Nederland bezit 1,2 procent veertig procent van alle rijkdom en de drie rijkste Nederlanders hebben meer dan de armste helft.
Volgens sommige economen zou de vrije markt de baten van economische vooruitgang onder alle mensen verdelen. Maar de geschiedenis vertelt een ander verhaal, zo laat Piketty zien. Hoe vrijer en flexibeler de kapitaalmarkten, des te eenvoudiger het kapitaal kan vluchten naar belastingparadijzen. De groei van ongelijkheid heeft niets met ‘marktfalen’ te maken, integendeel: groeiende ongelijkheid is een teken dat de markt goed functioneert. Piketty schetst een doemscenario waarin zonder de terugkeer van stevige economische groei, hoge belastingen op kapitaal of een nieuwe grote oorlog de ongelijkheid zal blijven oplopen. Een cruciale les is volgens hem dat de democratie niet blijvend kan functioneren bij extreme ongelijkheid.
Menselijke natuur
Walter Scheidel en Thomas Piketty belichten het vraagstuk van de economische ongelijkheid door de menselijke geschiedenis heen logischerwijs vanuit hun disciplines: de geschiedenis en de economie. Zouden evolutiebiologen zich over hetzelfde probleem buigen dan zouden zij hun onderzoek zonder twijfel starten met het terugvolgen van het spoor tot aan het allereerste begin: de door de evolutie vormgegeven menselijke natuur.
Zoals aangestipt in een aantal eerdere beschouwingen in deze krant (‘Me Too’, 3 februari 2018; ‘Nietsnutten’, 13 september 2018) moeten organismen die zich seksueel voortplanten minstens één lid van de andere sekse zien te overtuigen zich lichamelijk met hem of haar te verenigen. Zo ontstaat seksuele selectie, door Darwin gedefinieerd als selectie op basis van de reproductieve competitie tussen leden van dezelfde sekse en soort. Door de zeer verschillende rollen in de voortplanting concurreren mannetjes en vrouwtjes daarbij op heel verschillende manieren. Zoals eerder aangestipt is het vanuit feminien standpunt zaak in dat selectieproces kieskeurigheid te betrachten. Vrouwen die kiezen voor een partner met (financiële) middelen zijn in het voordeel boven seksegenoten die niet die intuïtieve impuls bezitten. Mannen op hun beurt concurreren onderling om het bezit van zoveel mogelijk middelen om daardoor de meest begeerde leden van het andere geslacht te kunnen aantrekken. Zo beïnvloedde de vrouwelijke keuze de loop van de evolutie: de uitverkoren mannetjes kennen een groter reproductief succes dan hun onsuccesvolle mededingers. In de woorden van de Vlaamse filosofe en ‘darwinistisch feministe’ Griet Vandermassen: ‘Genen die gedisponeerd zijn voor het verzamelen van rijkdom blijven behouden en breiden zich uit in de genenpool. Genen die dat niet doen raken in de minderheid en verspreiden zich minimaal’.
Het op eigen kracht verwerven van zoveel mogelijk middelen is dan ook een integraal bestanddeel geworden van de masculiene natuur – want het gaat in vrijwel alle gevallen om mannen. Eventuele ingebouwde morele remmingen op de verzamelwoede waren blijkbaar evolutionair niet profijtelijk en als zij al eens opdoken – zoals in het geval van de Zwitserse medicus, theoloog, musicoloog en Nobelprijswinnaar die een glanzende carrière opgaf voor het stichten van ziekenhuizen voor de allerarmsten in het Afrikaanse oerwoud – bleven zij niet behouden in de genenpool. De grootste verzamelaars oogsten daarentegen allerwegen roem en bewondering en hen wordt het curieus genoeg niet aangerekend dat zij hun rijkdom niet deelden met de arbeiders en medewerkers die hen mede instaat stelden die overvloedige middelen te vergaren. Filantropen worden zij juist genoemd als zij een enkel keer een voor henzelf verwaarloosbaar deel van hun miljarden afstaan voor het goede doel.
Blijft de vraag waarom zich in de loop van de evolutie vrijwel geen mechanismen hebben ontwikkeld die het vergaren van buitensporige hoeveelheden middelen door kleine masculiene minderheden verhinderden. Waarom in onze tijd bijvoorbeeld aan leiders van grote bedrijven geen strobreed in de weg wordt gelegd als zij een excessief deel van de opbrengsten van dat bedrijf uitsluitend voor zichzelf bestemmen terwijl die aan zichzelf toegekende beloning vaak geen enkele relatie heeft met hun bijdragen aan het totstandkomen van de opbrengsten. ‘Ondernemersrisico’ is dan meestal de dooddoener.
In de enkele gevallen in de loop van de geschiedenis waarin getracht werd het tij te doen keren – zoals de revoluties in Rusland in 1917, in China in 1949, in Cuba in 1959 en in Venezuela in 1998 – slaagde na het wegebben van het revolutionaire élan een kleine elite er ook daar weer in een disproportioneel van de macht en de middelen terug te winnen.
Dat brengt ons automatisch op het vraagstuk van de oorsprong van de moraal. Van oudsher beschouwden mensen de moraal als iets van hoger orde. Volgens Christenen komt ons besef van goed en kwaad voort uit de zondeval zoals opgetekend in Genesis. De ethiek, de studie naar goed en kwaad, was dan ook lange tijd een theologische en filosofische aangelegenheid. Maar volgens evolutiepsychologen en sociobiologen schuilt ons vermogen tot moreel handelen in onze natuur: de moraal komt niet van boven maar van beneden. Zij wortelt in aangeboren disposities die door de evolutie zijn gemodelleerd.
Morele systemen komen voort uit de noodzaak tot conflictbeheersing en samenwerking stellen zij. De moraal is ontstaan om de sociale orde in goede banen te leiden. Het feit dat mensen uit geheel verschillende culturen en geloofsgemeenschappen vaak dezelfde morele coden hanteren betekent dat de moraal in de natuur is verankerd. De moraal is volgens hen dan ook niet het product van cultuur en beschaving maar omgekeerd: de beschaving is het resultaat van onze in de biologie gewortelde moraal.
Ikzelf huldig sinds jaar en dag een nog rigoureuzere visie op de oorsprong van de moraal: een variant van de naturalistische verklaring van de moraal, zoals ik die verwoordde in het kleine essay ‘Feit, recht en macht’ in Dagblad Suriname van 30 november 2017. Het luidde als volgt: ‘Waarom vinden de meeste mensen een rechtsregel logisch en rechtvaardig? Neem de regel ‘Gij zult een ander niet doden’. Dat is niet alleen een regel van het recht, maar ook van de moraal, de ethiek en de religie. Vinden ze uit moreel besef dat men niet mag doden? Maar ook dieren doden in het algemeen hun naasten niet en toch worden zij niet geacht een ‘moreel besef’ te hebben. Ze doden wel andere soorten dieren voor voedsel, maar dat doen wij ook. Wat is ‘moreel besef’ dan eigenlijk?
De regel heeft naar mijn mening zijn oorsprong dan ook niet in de moraal of iets anders verhevens maar in het enkele feit dat wij sedert onze vroegste tijden onze buurman in het algemeen niet hebben gedood. Hadden wij dat wèl gedaan dan was homo sapiens niet blijven voortbestaan. Uit het feit dat wij ons naaste veelal niet doodden is de norm ontstaan dat het ongeoorloofd is onze naaste te doden. Met alle andere normen is het precies zo. Feitelijke gedragingen van onze allervroegste voorouders zijn zo vanzelf tot norm geworden. Onze veelgeroemde normen zijn dan ook niet meer dan evolutionaire algoritmen. We zijn door de evolutie geprogrammeerd fundamentele regels rechtvaardig te vinden en na te leven. Als ze er niet waren en niet nageleefd werden zouden wij er niet zijn om ons de vraag te stellen waar ze vandaan komen’.
Anton van den Broek

error: Kopiëren mag niet!