Minister wil persvrijheid onderdrukken

Er wordt door internationale observers – op basis van de informatie die men heeft van de werkers in de sector – al jaren geconstateerd dat in Suriname zelfcensuur wordt toegepast door de mediabedrijven. Daags terug is het bewijs en de achtergrond zelf gepresenteerd aan de Surinaamse samenleving, waarom er vrees bestaat onder de mediawerkers en bedrijven. Die vrees komt van de huidige politieke machthebbers en concreter gesteld de officiële functionarissen en de partijbonzen. Elke regering heeft een eigen bestuurscultuur en deze hangt nauw samen met de partijcultuur. De partijcultuur van de regeringspartij heeft te maken met militaire dictatuur en onderdrukking. In de jaren ’80 hebben mediabedrijven het zwaar te verduren gehad. Mediabedrijven zijn vernietigd en er is brand gesticht en in de 8 decembermoordenzaak komt naar voren dat er expliciete instructies waren om het aangestoken vuur niet te doven. De schade aan de bedrijven is nooit vergoed. Het aangestoken vuur moest bepaalde kritische mediabedrijven verteren. Journalisten zijn opgepakt, de macabere bijzonderheden uit december 1982 komen in het 8 Decemberstrafproces naar voren. Er zijn pogingen ondernomen om de straffeloosheid tegenover de daders voort te zetten, een teken om te concluderen dat er een gevoel van vrees heerst onder de Surinamers die december 1982 als kind of volwassene hebben meegemaakt. Door de minister belast met communicatie is een intimiderende brief gericht aan het mediabedrijf RBN om een programma die als satirisch bekend staat, te doen stoppen. Dat geeft aan dat de minister kritiek niet op prijs stelt en geen gevoel heeft voor humor. De minister wil het programma doen stoppen omdat het de regering, leden van de regering, ambtenaren, de rechterlijke macht en hele etnische groepen zou bespreken. Op zich is dit bespreken vrij voor elke burger en dat mag ook in het openbaar. Zulks mag ook worden openbaar gemaakt en verspreid. Deze bespreking mag ook grof zijn. De minister zegt in zijn brief dat de bespreking beledigend is. Belediging is een subjectieve beleving van degene die beledigd wordt. Hoe kan de minister voor hele etnische groepen, de rechterlijke macht, de ambtenaren en leden van de politieke partijen bepalen dat ze beledigd zijn? Deze belediging moeten de benadeelden zelf vaststellen. De minister kan voor zichzelf vaststellen of hij beledigd is. In dat geval moet hij handelen zoals het in ons rechtssysteem betaamt. De minister kan niet voor anderen vaststellen dat deze zijn beledigd, dat is een taak uitsluitend voor de rechter. Met zijn brief wenst de minister dus op de stoel van de rechter te zitten. De minister verzuimt om in zijn brief aan te geven om welke beledigende opmerkingen het gaat en op welke dag en datum deze zijn gedaan. Dat impliceert dus dat de minister hoofdzakelijk boos is, omdat er kritiek wordt geuit op de regering en dat deze op een satirische wijze plaatsvindt. De minister wil zijn opvattingen verheffen tot de werkelijkheid en van de samenleving verwachten dat ze met deze onechte werkelijkheid rekening houdt. De minister zegt van de onbekende uitspraken dat ze beledigend zijn en daarvoor zijn er voor benadeelden rechtsmiddelen open. Hij beweert dat de uitspraken buitenproportioneel zijn maar dit gevoel heeft in het recht geen betekenis. De uitspraken zouden gebaseerd zijn op laster, leugens en verdraaiingen van werkelijk gebeurde feiten. Voor de eerste twee zijn er rechtsmiddelen open in Suriname, maar dan weer voor de betrokkenen die benadeeld worden. De vermeende verdraaiingen zijn gebaseerd op de werkelijkheid waarin de minister leeft en dat hoeft niet de echte realiteit te zijn. Wat begrepen moet worden van het handelen ‘in strijd met etnische namen’ is een compleet raadsel. In strijd handelen met ethische waarden kan rechtens een betekenis hebben, maar opnieuw heeft de minister hier het recht niet om vast te stellen of in strijd met ethische waarden wordt gehandeld. De minister beweert dat in het programma in strijd wordt gehandeld met artikel 5 van de Algemene Vergunningsvoorwaarden dat aangeeft dat de uitzendingen niet mogen indruisen tegen de waarden en normen die in Suriname gehanteerd worden. Zonder concreet aan te geven om welke uitspraken het gaat, kan de overtreding van deze regel niet worden waargemaakt. De conclusie dat RBN in overtreding is, is dus ongefundeerd en getrokken zonder onderbouwing. In de brief wordt niet gevraagd dat het programma binnen de perken van wet- en regelgeving wordt gebracht, maar dat het zonder meer wordt gestaakt. De bedreiging zit hem hierin dat de minister het daartoe wil leiden dat de omroepvergunning wordt ingetrokken als het programma wordt voortgezet. Opmerkelijk in het programma is dat nimmer namen van personen of instanties worden genoemd. Hoe personen dan beledigd worden is een vraag. Iedereen heeft het recht binnen een democratische rechtstaat zijn mening te geven binnen de grenzen van ethiek en fatsoen. Indien de rechtstaat zo hoog in het vaandel wordt gehouden dan wordt niet verwacht dat de overheid basisgrondrechten als vrije meningsuiting en persvrijheid zal gaan beknotten. Een ieder die zich door het programma aangetast voelt, heeft het democratisch recht om een beweerde overtreding van normen en waarden door de rechter te doen toetsen. De kracht, schending en impact van een vermeende schending worden in een geordende maatschappij door de rechter bepaald. De brief van de minister neigt veel naar machtsmisbruik, dus het misbruiken van bevoegdheden voor doelen waarvoor ze niet gegeven zijn. Die conclusie is temeer terecht omdat men rigoureus met maatregelen wil komen zonder met het bedrijf in dialoog te treden. De regering heeft vaak getoond te denken in termen van vrienden en vijanden. Dat is een verklaring voor deze bedreiging.

error: Kopiëren mag niet!