Verhoogde royalty bouwmaterialen kan prijspiek veroorzaken

Door de regering zijn in februari per staatsbesluit nieuwe royalty-percentages gepubliceerd. Het Besluit Royalty ter zake van Goud en Exploitatie van Bouwmaterialen is gewijzigd. Voor het laatst waren de royalty’s gewijzigd in 1997. Toen zei de regering dat het doel was het gezond maken van de staatsbegroting en de betalingsbalans door onder andere het vergroten van de staatsinkomsten uit de mijnbouwsector. Toen was het noodzakelijk de royalty op de bouwmaterialen te verhogen. Onder bouwmaterialen wordt (in de Mijnwet) verstaan grind, zand, klei, schelpen, maar ook steenslag en andere materialen die worden gebruikt bij de constructie van gebouwen, wegen, dammen en vliegvelden. Dit betekent dus dat het voor burgers voor het bouwen van een huis en ophogen van erven een verhoging is opgetreden, het opzetten van een huis is weer duurder geworden. De exploitanten van bouwmaterialenvergunningen zullen hun extra uitgaven incalculeren in de prijs die ze aanbieden aan de verkopers. Volgens de Mijnwet dienen de houders van een vergunning (recht tot exploitatie van bouwmaterialen) royalty te betalen aan de staat. In de laatste wijziging van het besluit worden en slechts bedragen genoemd en was er geen methode van de bepaling van de royalty per type ‘afzetting’ vastgesteld. De regering zegt nu dat de bedragen zijn achterhaald en aangepast dienen te worden. Per kubieke meter bedroegen de royalty’s tussen de 10 cent en de 40 cent van opvul- en klinkzand, schuur- en savannezand, metsel-, rivier- en scherpzand, klei, grind, schelpen, steenslag, natuursteen, kaolien en lateriet. In het staatsbesluit worden per bouwmateriaal winningsmethoden vastgesteld van de verschillende bouwmaterialen en de huidige gemiddelde putwaarde per kubieke meter. Deze variëren van SRD 16 voor zand tot SRD 125 per kuub voor grind, schelpen en steenslag. De regering stelt voor (of stelt vast) om de royalty vast te stellen op een percentage van de waarde van het bouwmateriaal aan de putmond. Op basis van ‘een verdeelsleutel’ tussen de concessiehouder en de staat is er voor de verschillende bouwmaterialen percentages vastgesteld. Voor de zandsoorten, klei, grind, steenslag en lateriet is het percentage vastgesteld op 30 % van de putwaarde. Voor schelpen, natuursteen en kaolien is het percentage 55%. Het staatsbesluit noemt geen bedragen als ‘putwaarde’ bij natuursteen en kaolien, omdat de productiekosten variëren en afhankelijk zijn van kwaliteit en hardheid. Hier is er dus sprake van willekeur en is er dus ruimte om te sjoemelen, temeer daar de enige natuursteengroeve in handen is van Grassalco. Dit bedrijf dient te weten wat de laagst mogelijke en de hoogt mogelijke putwaarde kan zijn, zeker omdat het bedrijf zich als een georganiseerde onderneming zich profileert. Ook de productiekosten van kaolien zijn onbekend. Kaolien kan gebruikt worden als grondstof voor de papier-, keramische en verfindustrie. Er was enkele jaren terug een bericht dat Ronnie Brunswijkeen fabriek zou beginne, waartoe hij al ruimte zou hebben gehad. Dat de regering desondanks toch geen indicatie heeft van wat de laagst mogelijke putwaarde zou zijn is onvoorstelbaar. De regering meldt dat thans een Surinaams bedrijf bezig is onderzoek te verrichten naar de werkelijke kosten hiervoor. Op schelpen is het percentage 55%, de prijs van schelpen aan de put is SRD 125 per kuub. Dat betekent dat SRD 68.75 in staatskas komt voor elke kuub die de concessiehouders opgraven. Het te innen bedrag door de staat is SRD 37.50 voor steenslag waarvan het gebruik door marketing door Grassalco is toegenomen. Het bedrijf heeft ook buitenlandse opdrachten. Ook voor grind wordt per kuub nu SRD 37.50 geïnd. Deze verhoogde bedragen maken dat de staat nu een rechtmatig deel van de waarde waarmee handel wordt gedreven zal opeisen. Dat zal betekenen dat de staatsinkomsten toch wel zullen worden verhoogd door de nieuwe heffingen. De staat moet ervoor zorgen dat alle concessiehouders gehouden worden aan de royalty-verplichting. In de staatsboeken moet te zien zijn hoeveel de ontginning van bouwmaterialen heeft opgebracht. Er zijn nog een heleboel symbolische bedragen die de staat oplegt aan houders van rechten en daarbij komt nog dat de staat heel nalatig is in het oproepen van de burgers op hun heffingen te betalen. De regering is heel traag en langdradig om al de symbolische bedragen op te krikken, en de reden daarvoor is onbekend. Een voorbeeld van een zwaar achterhaald tarief is dat van canon, de heffing die de houders van grondhuur moeten betalen. Dit bedrag is zwaar achterhaald en moet verhoogd worden, waardoor de staat een rechtmatig deel toekomt. Dat zal maken dat de gronden ook productief worden ingezet. Ook de huurwaardebelasting moet bekeken worden, vooral moet deze belasting geïnd worden. Wat de bouwmaterialen betreft, moet gezegd worden dat de staat met de verhoging het wel moeilijker heeft gemaakt voor de kleine man om te gaan bouwen. De bouwmaterialen kunnen duurder worden door verhoogde heffingen. Dit komt omdat de oude heffingen niet in vergelijking staan en verwaarloosbaar zijn tegenover de nieuwe royalty’s. De prijsverhogingen kunnen derhalve best wel in de orde van 30 tot 55% komen te liggen. De vraag rijst hoe de staat de kleine man zal bijstaan in het bouwen van zijn onderkomen.

error: Kopiëren mag niet!