Aan de Waterkant

Daar gebeurde het, aan de Waterkant. Alles gebeurde daar, alles en niks. Daar zaten ze allemaal, de meeste zonder veel tanden in hun mond. Soms haalde er iemand bier. Halve literblikken Parbo, zo lauw als pis. Maakte niet uit, in die bloedhitte bleef toch niks koud. Het ijs smolt voor je tot tien kon tellen. Als er bier was werd er gedobbeld en gedronken, als er geen bier was werd er gekaart. Zo ging het, aan de Waterkant. Als er vrienden voorbij kwamen werden er handen geschud. Leerachtige handen die altijd hadden gewerkt. Soms ving er iemand een vis uit het bruine water van de Surinamerivier, die traag als dunne stront voorbij stroomde. Dan werd er gejuicht en gelachen. De vis ging mee naar huis, natuurlijk. Er was niet veel, elke vis was er één. Meestal kenden ze de schippers op de korjalen die vlak langs de kust af door het water gleden. Dan zwaaiden ze. Soms klom er eentje op de kade en schoof aan. Soms regende het, maar meestal scheen de zon. Op een dag ben ik erbij gaan zitten en nooit meer weggegaan. Tot de dag dat de vogel van Rinesh verdronk.
De hitte hield de stad al weken aan de grond genageld. Onze klamme lijven plakten aan het witte plastic van de stoelen. Er werd niet veel gezegd, zelfs voor ons, doorgewinterde hittedieren, was het zwaar. Om vijf over drie kwam Rinesh ratelend aangefietst op zijn rammelkast zonder trappers. Ik wist dat het vijf over drie was omdat Rinesh altijd stipt op die tijd aankwam. Tot drie uur zat hij in een soort verplicht programma, of misschien werkte hij. Daarna fietste hij naar de Waterkant. Dat deed hij met één been net zo snel als ieder ander met twee, ik heb nooit begrepen hoe hij dat kunstje flikte. Hij had pak ‘m beet nog drie gele tanden in zijn kolossale mond die altijd grijnsde, ook al zag hij er niet uit als iemand die iets te grijnzen heeft. Hij remde met veel gepiep naast mijn stoel. Als protest kwam een luid gekrijs uit de vogelkooi aan zijn stuur.
‘Avinash, ouwe kaketoe van me,’ zei ik.
‘Hallo hallo hallo,’ antwoordde de kaketoe vanaf zijn stok in de kooi. ‘Wie is daar?’
Hij was wit met een oranje kuif en gekortwiekt, dus vliegen kon hij niet. Bovendien lazerde hij meestal van Rinesh’ schouder af als die fietste, vandaar de kooi, voor Avinash meer een soort fietshelm. De kooi zat nooit op slot en het beest wist dondersgoed hoe hij zelf het deurtje open kon krijgen.
‘Hallo hallo, Wie is daar? Lekker biertje.’
‘Lekker biertje ja, kom erbij ouwe jongen,’ zei ik en zette de kooi op een kier. Avinash klom via mijn arm op mijn hoofd en pikte even in mijn oor. ‘Hallo hallo hallo. Wie is daar?’
Rinesh had de vogel een paar jaar geleden gevonden tussen het vuilnis. Uitgedroogd en vel over been lag hij in een hok tussen de stinkende vuilniszakken. Rinesh had hem opgeraapt en meegenomen. Wekenlang had hij hem geduldig met een injectiespuitje water en melk in zijn keelgat gespoten. In die tijd zagen we hem niet of nauwelijks aan de Waterkant. Toen er weer wat leven in de brouwerij kwam, gaf hij het dier zachte stukjes fruit en brood gedoopt in kokosmelk. Heel langzaam was hij beter geworden. Op een dag was hij op Rinesh’ hoofd geklommen. Vanaf dat moment waren ze onafscheidelijk.
Rinesh steunde op zijn goede been en leunde voorover op zijn stuur. Zijn stomp bungelde heen en weer en leek een heel eigen leven te leiden. Ik kon mijn ogen er nooit vanaf houden.
Er was iets aan de hand. Ik zag het aan de twinkeling in zijn ogen en aan de grijns op zijn kop, die nog groter was dan normaal. Hij viste een pak geld uit zijn kontzak en wapperde ermee voor zijn gezicht. Ik floot tussen mijn tanden. Twee- drieduizend dollar moet het zeker geweest zijn. ‘Gewonnen,’ lachte hij. Waarmee hij het had gewonnen vertelde hij niet. Het deed er ook niet toe. Het bier dat hij ervoor kon kopen deed ertoe. De Parbo was niet aan te slepen die dag.
Terwijl de stad sliep in de kleffe middaghitte, werd de Waterkant wakker. Iemand had een speaker bij zich, die werd aangesloten op een telefoon. De diepe bassen dreunden over de kade. Angela deinde mee achter de bar, met haar brede heupen en borsten als bowlingballen. Alle mannen keken naar haar, dat wist ze dondersgoed, de hete bliksem. Als ’s avonds de rolluiken sloten kwam ze er vaak bij zitten, met haar lekkere kont die maar net in een plastic stoeltje paste. Als we geluk hadden nam ze een fles tequila mee.
Avinash liep driftig heen en weer over tafel en nam slokjes uit alle bekers. Sommige mensen zeggen dat dieren muziek niet begrijpen, maar Avinash begreep het dondersgoed. Hij danste en bewoog zijn kuif op en neer op de maat. Voorbijgangers bleven staan om foto’s van hem te nemen.
De zon ging onder en de stad ontwaakte. Brommertjes reden toeterend langs, toeristen met ijsjes in hun handen sjokten voorbij en de dikke mama’s waggelden naar huis met grote tassen van de markt. Aan het eind van de dag ging het spul bijna voor niks over de toonbank.
De Parbo begon z’n werk te doen en we stonden als viswijven te schreeuwen op de kade. De muziek stampte en Rinesh tikte met zijn krukken het ritme mee op de grond. De grijns was niet van zijn kop te slaan. Hij trakteerde Jan en alleman op bier en Avinash zat op zijn schouder te brabbelen, zo dronken als een tor.
‘Verdomd als het niet waar is, Rinesh!’ klonk er vanaf het water.
Rinesh hinkte naar de waterkant en tuurde over de donkere rivier. Hij lachte toen hij de bootsman van de korjaal die voorbij tufte herkende.
‘Is je been nog niet aangegroeid Rinesh?’ klonk het vanuit de boot.
‘Ik ben ermee bezig jongen, ik ben ermee bezig,’ gilde Rinesh hees, en zwaaide. ‘Hou jij je handen nou maar aan het roer.’ Hij lachte hard. Op dat moment verloor hij zijn evenwicht en zwaaide wild met zijn armen. We stonden veel te dicht bij het water. Die ene poot van ‘m stond precies op het randje. Ik kon hem nog net bij z’n kraag pakken en naar achteren trekken, waardoor we met een smak op de grond vielen. Maar ik was te laat om Avinash bij z’n staart te grijpen. De kaketoe duikelde krijsend van Rinesh’ schouder af de modderige rivier in. Parbo of geen Parbo, binnen twee tellen lag ik plat op mijn buik en hing ik
met mijn kop over de rand. Een paar meter onder mij zag ik Avinash spartelen.
‘Hallo hallo hallo,’ schreeuwde hij, en klapperde wild met zijn vleugels. Hij dreef met de stroom mee in het bruine water, maar bleef na een paar meter al haken achter een eilandje van riet en plastic troep.
Rinesh stond alweer op zijn ene been en hupte heen en weer op de kade. ‘Hij verdrinkt,’ jammerde hij, ‘oh allejezus, hij verdrinkt’.
‘Je kruk Rinesh, pak je kruk’, schreeuwde ik. Maar Rinesh was gestopt met bewegen en stond er wezenloos bij, zijn handen tegen zijn mond gedrukt.
‘Doe iets, doe dan godverdomme iets, zijn vogel verzuipt,’ schreeuwde ik tegen niemand in het bijzonder. Zelf deed ik niks. Geen haar op m’n hoofd die eraan dacht te water te gaan. Het was weet ik het hoe lang geleden dat ik gezwommen had en met deze hoeveelheid Parbo in m’n lijf zou ik zeker verzuipen. Opnieuw keek ik over de rand en zag hoe Avinash kopje onder ging.
‘Red die vogel verdomme,’ siste iemand in mijn oor. Het was Angela, haar oorbellen rinkelden en haar borsten puilden uit haar bloesje. ‘Rinesh overleeft dit niet, schiet op.’
Het was of iemand een emmer water over me heen gooide, in één klap was ik wakker. Avinash kwam boven, gorgelde wat en dreef toen verder de rivier af. Ik rende op een sukkeldrafje met de stroom mee, struikelde over een touw, krabbelde overeind en liep weer verder. Zwalken is een beter woord. Ik had geen idee meer waar de vogel was. Ik wilde ‘m roepen, maar bedacht me dat hij me niet zou horen onder water, dat-ie waarschijnlijk al dood was, en hield mijn mond.
Toen ik een tijd later terugkwam lag Rinesh op de kade, in het blauwige licht van de tl’s.
Angela zat over hem heen gebogen en aaide zijn hoofd. De rest was weg. Ik liep naar huis.
Bij zonsopgang vond ik Avinash, tussen de korjalen die een eindje verderop lagen aangemeerd. Zijn lijf was al stijf, maar zijn kop hing slap en hij leek kleiner dan toen-ie nog leefde. Ik gooide hem zo ver ik kon de rivier in. Dat was niet zo ver, maar misschien ver genoeg voor Avinash om voorgoed te verdwijnen.
Renske van den Broek

error: Kopiëren mag niet!