Grata est novitas

In het nieuwe zit de vernieuwing. In de vernieuwing zit dan weer het nieuwe. Al wat een halt toeroept aan het traditionele, het ingesletene, het vertrouwde, maar ook aan bedrijfsblindheid om plaats te maken voor een andere, frisse kijk op zaken, wordt omarmd door progressief denkenden. Zo ook in onze maatschappij, in uiteenlopende opzichten, onder uiteenlopende omstandigheden, gericht op uiteenlopende belangen en doelstellingen. Ministers hebben wij zien komen en gaan. Sommigen onder hen hebben indruk gemaakt door het niveau van hun denken, handelen en spreken. Die waren dun bezaaid. Maar dat is niet zo verwonderlijk, in aanmerking nemende dat het in de vervulling van het ministeriële ambt in essentie gaat om maatschappelijke waardetoevoeging waarmede de totale samenleving gebaat is. Bewindvoerder zijn is geen sinecure, geen eenvoudige aangelegenheid. Het naar behoren functioneren in dit ambt onttrekt zich aan het simpele, het routinematige, aan het denken, handelen, schrijven en spreken met inzet van eenvoudige schoolse kennis. Een minister die ons vertelt hoe hij (zij) laatkomers en weglopers zal aanpakken, acht beheer van grotere waarde dan beleid. Er bestaan waarschijnlijk geen profielbeschrijvingen voor het ministersambt .Ook dat is geen nood. Het niveau waarop deze positie zich in politiek-bestuurlijk opzicht bevindt, leent zich immers niet voor gerichte beschrijving van al hetgeen daaronder te vatten valt. Maar dit verschijnsel is bekend in grote en/of gecompliceerde organisaties waar de beschrijving van hogere posities steeds algemener van aard, meer in abstracte aanduidingen geschiedt. Wat wel duidelijk moet zijn voor gegadigden voor het ambt van minister is dit: het betreft hier altijd een samenstel van diverse taken en afhankelijk van de doelstellingen van het departement op meerdere beleidsgebieden. Vereist is professionele of ruimschootse theoretische en/of praktische achtergrondskennis van betreffende beleidsterreinen, maar vooral ook de relaties met en afhankelijkheden van andere beleidssectoren. Gaat het hier om absolute voorwaarden? Geenszins. Ook personen die maatschappelijk ruim georiënteerd zijn, die aanwijsbare werkprestaties op hoog niveau op hun naam hebben, die vooral over het vermogen des onderscheids beschikken, kunnen succesvolle bewindslieden zijn. Intelligentie is niet te koop en komt ook niet uit de collegezalen.
Rechtvaardigheid in elk opzicht is de basisvoorwaarde om als politieke gezagsdrager de goede dingen te kunnen doen voor land en volk. Het verplaatsen van beleidsaangelegenheden naar locaties die buiten het departement komen te liggen, is funest voor de vorming van jonge beleidsadviseurs en beleidsanalisten, terwijl ook de positie van de minister daardoor wordt ondergraven. Het kan niet zo zijn dat ministers die verantwoordelijk zijn voor te realiseren doelstellingen of te behartigen publieke belangen minder of geenszins op de hoogte zijn van beleidsontwikkelingen binnen zijn of haar werkgebied. Bevoegdheden en verantwoordelijkheidslijnen op regeringsniveau doorkruizen schept niets anders dan de rommelige versie van bestuurlijke drukte.
Elke niet naar behoren functionerende beleidspersoon moet het veld ruimen, al was het maar ter beëindiging van het traditionele verschijnsel dat de minister, eenmaal aangetreden, zijn of haar ambtsperiode zal mogen uitdienen. Er worden nogal wat opmerkingen gemaakt over de actuele mutaties binnen het regeerteam, terwijl in het verleden geen sterveling bezwaren opperde tegen het verschijnsel dat ondeugdelijke lieden hun ambtsperiode ten volle mochten uitzitten. Anderzijds is het ook weer zo dat de vervanger vaak geen betere indruk maakt dan de ambtsvoorganger. De zoektocht naar de meest geschikte kandidaten voor het hoge politieke ambt van minister is geen proces dat zich mag voltrekken binnen de kleine kring van gelijkgestemden. Dragers van de academische titel zijn hier niet vanzelfsprekend de meest geschikte kandidaten. Wij maken immers steeds weer mee hoevelen onder deze lieden naderhand steriele ambtsdragers, zonder waardetoevoeging, blijken te zijn. Grata est novitas: het nieuwe brengt afwisseling, het biedt hoop, het opent een nieuw perspectief. Tenminste: dat verwacht jij als burger. Laurens Peter en Raymond Hull formuleerden in 1969 hun Peterprinciple (Peterprincipe) waarin het in principe erom gaat dat elke werker moet beseffen dat die op zeker moment het niveau van zijn onbekwaamheid bereikt. En wat is bekwaamheid anders dan iemands vermogen een gewenste prestatie naar tevredenheid te kunnen leveren?
Over bekwaamheid van ministers verder sprekende ook nog het volgende. Op welke gronden worden bewindslieden ontslagen door de president? Zijn de prestaties beneden verwachting of blijven die gewoon uit? Want de kritische burger merkt stellig wel dat ook ministers die blunders begaan in hun functioneren, ongedeerd blijven. Een voorbeeld: Het Fiso-functiewaarderingssysteem introduceren werd verheven tot einddoel, waardoor een uitgewerkt integraal plan voor de verdere benutting van de mogelijkheden van het systeem is uitgebleven. Geen bewindspersoon die daarvoor verantwoordelijk werd gesteld in ons milde politieke klimaat. Nog een voorbeeld: falend viskeuringsbeleid met aanzienlijke deviezenverliezen voor de staat heeft geen politieke gevolgen gehad voor de visserijminister. De bewindsman mocht in alle rust verder. Stelregel in de politiek blijft dat wie gefaald heeft, moet bedanken.
De onlangs aangetreden RGB-minister heeft aangekondigd dat haar departement zal moeten functioneren als bedrijf. Dat klinkt interessant. De vraag is echter of bedrijfsmatig functioneren van overheidsorganisaties bij de huidige stand van zaken mogelijk is en, zo ja, onder welke condities. Waar het hier in essentie om gaat, is de vraag wat de belastingbetalers terugkrijgen voor al het geld dat zij afstaan voor doelmatig en doelgericht functionerende overheidsorganisaties. Tussen private en publieke organisaties zijn de verschillen niet dermate groot dat bedrijfsmatig werken in publieke organisaties onmogelijk zou zijn. Obstakels zullen er zeker zijn. Zo leent de heersende cultuur in ambtelijke organisaties zich(nog) niet voor het functioneren als bedrijf. De financiering van deze organisaties uit de begroting is inputgericht (geldallocatie), waar het om daadwerkelijk besteding van beschikbaar gestelde middelen gaat, terwijl de kwaliteit van de output, anders dan in het bedrijf, niet a priori aandachtspunt is. Dit gegeven staat effectieve controlemechanismen in de publieke sector dan ook in de weg. Het is trouwens ook bekend dat het met de verantwoording van de gepleegde middelenbesteding door bewindvoerders ook niet zo nauw genomen wordt. Het verbaast ook niet meer dat onderzoeksresultaten van de Rekenkamer en de Clad nauwelijks aandacht van het parlement en regering krijgen. Organisatiestructuren en informatiesystemen van overheidsorganisaties zijn vaak verouderd en voldoen daarom niet aan de minimale vereisten voor bedrijfsmatig management. Tot slot zij hier nog erop gewezen dat het bedrijfsmatig omgaan met overheidsorganisaties niet mogelijk zal zijn zolang het overheidsapparaat geen eigen identiteit heeft, politieke en ambtelijke leiding van departementen goed onderscheiden worden, terwijl het apparaat niet onder beïnvloeding staat van politieke partijen, waarvan kopstukken maar al te graag naar believen omgaan met dit instrumentarium dat ten dienste staat van elk regime en een belangrijke functie te vervullen heeft in de betrekkingen tussen overheid en samenleving.
Stanley Westerborg;
Organisatieanalist

error: Kopiëren mag niet!