Monorath: “Raadsman Meriba moet bewijs voeren voor meinedige verklaring Juspol-minister”

De minister van Justitie en Politie heeft op woensdag 22 juni 2016 in de zaak van verdachte Romano Meriba onder ede een verklaring afgelegd. De minister zou na het misdrijf gezegd hebben dat justitie al enige tijd van tevoren wist dat vorig jaar op 9 november er een beroving zou plaatsvinden. Dit zou ook verklaren waarom het A-Team in de buurt was ten tijde van de beroving. Dit was reden genoeg voor Meriba’s raadsman Raoul Lobo om de minister te laten oproepen om voor de groene tafel te verschijnen. Van Dijk-Silos verklaarde ter terechtzitting dat zij Meriba eerder niet heeft gekend en hem pas in de beklaagdenbank gezien heeft. Zij legde uit dat zij geen specifieke uitspraken gedaan zou hebben over deze beroving. Als justitieminister is zij niet bij operaties van de politie betrokken. Ook is zij niet betrokken bij de opsporing, vervolging en de rechtszittingen.
Lobo geloofde niets van haar verhaal, aangezien hij zou beschikken over een cd, waarop de uitspraken van de minister zijn vastgelegd. Het rechtssysteem valt en staat met bewijs. Het eerste uitgangspunt in het recht is: ‘Wie stelt, die bewijst’. In dit geval moet volgens Harish Monorath, Deken van de Surinaamse Orde van Advocaten, worden bewezen dat de minister meer wist of niets wist van de zaak. De bewijslast ligt niet bij de minister van Justitie, maar bij de verdachte. Hierin zal dus Lobo als verdediger van Meriba de zaak moeten bewijzen. “De stelling die hij heeft geponeerd, dat de minister meer wist over de zaak, zal hij moeten bewijzen met alle mogelijke middelen. Als hij zegt dat hij dingen op een cd heeft, zal hij dat moeten overleggen ter terechtzitting”, stelt de Deken.
Indien er kán worden bewezen door de verdediging dat de uitspraken van de minister in twijfel kunnen worden getrokken vanwege het bewijs geleverd op de zitting, kan er volgens Monorath sprake zijn van meineed. Dit betekent dat de minister strafrechtelijk vervolgbaar wordt voor het onder eed afleggen van een valse verklaring. Hierop staat er een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren en een geldboete. Indien de valse verklaring is afgelegd ten nadele van de beklaagde of verdachte, volgt er een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren en een geldboete. “Van een getuige mogen wij veronderstellen dat wanneer die getuigen en iets niet weten of in twijfel zijn, hij of zij verplicht is om te zeggen ‘ik twijfel of ik weet het niet meer’. Maar wanneer er een duidelijk statement komt van ‘ik weet het wel en dit is wat er is gebeurd, en blijkt dat er iets anders is gebeurd, is de getuige wel vervolgbaar”, legt Monorath uit.
Meineed is strafrechtelijk vervolgbaar omdat de getuige middels zijn/haar verklaring het eindbesluit van de rechter kan beïnvloeden. Met een valse verklaring kan de rechter een verkeerd oordeel vellen in een zaak. De getuige moet dus aansprakelijk worden gehouden voor de verkeerde oordeelvorming.
De functie van de minister doet er niet aan toe, omdat zij als getuige optreedt in een zaak. Hierin komt volgens de jurist geen staatsrechtelijke functie in gedrang. De sociaalmaatschappelijke verantwoordelijkheid zou volgens Monorath wel om de bocht komen kijken indien zou blijken dat er sprake van meineed zou zijn. “Dan nog is de getuige vervolgbaar en niet de minister. Ook al kom je als president in een zaak om te getuigen, wordt je als getuige behandeld. Als je als getuige hebt gejokt, wordt je vervolgd. Het heeft niets te maken met dat de rechter gaat zitten op de stoel van de een of een ander”, aldus Monorath.
Kavish Ganesh

error: Kopiëren mag niet!