Ongewenst politiegedrag

Recentelijk nog als persbericht gebracht in de krant (zie o.a. DBS-editie van 18 februari): twee leden van de Motor Surveillance Dienst (MSD) die waarschijnlijk honderden weggebruikers willens en wetens op 17 februari j.l. behoorlijk hebben gedupeerd in het openbaar verkeer. Middels tekst en beeldmateriaal in twee nieuwsbladen is de gemeenschap duidelijk gemaakt op welke wijze een tweetal politiewerkers het verkeer over langere afstand hebben ontregeld, en bestuurders van voertuigen onnodig ongerief hebben bezorgd. Het persbericht in DBS maakt gewag van zeer onbeleefd gedrag daarbij van één der wetsdienaren. Weliswaar nog verzachtend uitgedrukt, aangezien in eerdere schriftelijk vastgelegde bevindingen over het politieoptreden in ons land ronduit gesproken is over onbeschoftheid van politiefunctionarissen. Het verantwoordelijkheidsgebied komt in elke functie voor. Iedere werknemer is op één of andere wijze verantwoordelijk voor de wijze van taakvervulling en de daaraan verbonden gevolgen, hoe gering dan ook.
Die verantwoordelijkheid kan betrekking hebben op mensen, het gebruik van beschikbare middelen en/of de resultaten van de arbeid. In de politiefunctie ligt het accent vooral op de burgers, die de invloeden (kunnen) ondergaan van het politiehandelen en genomen besluiten. De vraag die hier rijst is deze: met welk oogmerk hebben de betrokken beambten van de gemotoriseerde eenheid recentelijk gemeend weggebruikers op een verkeersweg in Paramaribo bewust te moeten duperen door hun werkgedrag als ordehandhavers? Wijst een autobestuurder (journalist) één der politiedienaren ter plaatse op dit storend gedrag, dan is de reactie daarop niet bepaald hoffelijk. ‘Weet u niet dat de politiebeambte in vol ornaat dienst doende, alles mag?’, moet de betreffende politieagent waarschijnlijk hebben bedoeld met zijn onordentelijke houding jegens de tegensputterende mediawerker. In elk geval heeft de korpsleiding een kopzorg erbij: misbruik maken van functionele bevoegdheden en dienstvoertuigen om burgers te duperen. Politiewerkers worden opgeleid. Dat klopt. Wat geen enkele opleiding echter kan voortbrengen, is het koesteren en ten toon spreiden van voorbeeldig werkgedrag door de ordehandhaver zelf. Verantwoordelijkheidsbesef tijdens de taakuitoefening is geen onderdeel van een leerprogramma, alle afwijkende opvattingen hierover ten spijt.
Het gaat om de persoonlijke binnenwereld: hoe zit je als mens in elkaar? Hoe meer keuzevrijheid iemand tijdens het werken, op grond van de aard van de werkzaamheden, heeft, hoe meer afwegingen gemaakt moeten worden bij het nemen van de juiste besluiten. Vooral als voorbeeldfiguur in het openbare leven moet de beambte ook kunnen beseffen dat het gebruik maken van functionele bevoegdheden de doelstelling van de functie en de waarden en doelstellingen van de organisatie niet mag beschadigen. Het getoonde gedrag in kwestie van de twee politiebeambten, daarbij beseffende dat burgers ongerief wordt aangedaan, is in flagrante strijd met hetgeen van hen verwacht wordt. De korpsleiding doet er goed aan om, naast de reguliere opleidingen voor politiebeambten, periodieke groepsbijeenkomsten binnen het korps te organiseren, waarbij de plaats en betekenis van de politiefunctie door deskundigen in alle aspecten worden uitgediept, terwijl deze functie vanuit alle relevante gezichtspunten wordt uitgepeld, die inhoudelijk worden besproken. Analytische uiteenzettingen over elke functie, dus ook de politiefunctie, zijn diepgaand, en lenen zich uitstekend voor bevordering van het bewustzijnsproces. Traditionele functiegerichte opleidingen omvatten deze dieptebeschouwingen niet. Ook na de functiegerichte opleiding beseffen de geslaagden vaak niet of onvoldoende welke de belangrijke functiekenmerken zijn die de werk- of beroepspraktijk zo nadrukkelijk accentueren. Het verschijnsel dat politiewerkers zo vaak oneigenlijk gebruik maken van hun bevoegdheden, heeft zeer waarschijnlijk hiermee te maken, dat tijdens de opleiding het bekende vakkenpakket wordt afgehandeld, terwijl functie-inhoud, taakvervulling , wijze van optreden in het openbaar, gedrag jegens de burgers en bescherming van het imago van het korps intern niet aan de hand van kritische analyse van de functie tijdens meerdere sessies worden doorschouwd. Het vormingsaspect in het politiewerk is immers cyclisch van aard, het is een constante, interne bezigheid. Terecht wordt gesteld dat diplomabezit geen enkele garantie inhoudt voor een aanvaardbare functievervulling. Ook voor de leden van het politiekorps geldt dit alleszins. Kwaliteitsdaling van het contact tussen de politiebeambte en de burger door toedoen van de wetsdienaar zelf tast gaandeweg het imago van het totale korps aan.
Opvallend genoeg vraagt hetzelfde korps menigmaal de medewerking van de gemeenschap bij de opsporing van criminelen, terwijl, paradoxaal genoeg, diezelfde burgergemeenschap onbeleefdheid en onmaatschappelijk gedrag van menig lid van het korps maar moet accepteren. Vooral over de vrouwelijke politiebeambten bestaat veel onvrede omtrent de wijze waarop zij menen te mogen omgaan met de burgers. Maar goed, tevredenheidsonderzoek onder de Surinaamse burgers over het politiewerk in de praktijk kennen wij niet, terwijl het juist de overheidsklanten (burgers) zijn die de kwaliteit van het politiewerk het beste kunnen weergeven. Dat het politiekorps in het kader van misdaadbestrijding veel extern gericht onderzoek doet, is ons bekend. Alle waardering daarvoor. Permanent intern gericht onderzoek naar de werkhouding van politiebeambten, dit tegen de achtergrond van mogelijke afwijkingen tussen voorgeschreven en feitelijk politiegedrag, mag echter best wel een wezenlijk aandachtspunt zijn van de korpsleiding, mede in het licht van de frequente negatieve berichten over korpsleden. De plichtvaardigen hier niet te na gesproken.
Stanley Westerborg
Organisatieanalist
[email protected]

error: Kopiëren mag niet!