Reactie Shri Sanatan Dharm op “overlijdensrituelen bij de Sanatani’s”

In twee artikelen namelijk “Overlijdensrituelen bij de Sanatani’s” en “Reactie op ‘Overlijdensrituelen bij de Sanatani’s” verschenen in Dagblad Suriname op 14 januari en 1 februari 2016 zijn diverse uiteenzettingen gegeven met betrekking tot de overlijdensrituelen bij de Sanatani’s. De essentie van het eerste artikel is dat het geheel aan overlijdensrituelen afgesloten zou moeten worden op de 12de dag na de crematie c.q. begrafenis en in het tweede artikel wordt gepoogd duidelijk te maken dat er voor de ātmā (ziel) helemaal geen behoefte is aan overlijdensrituelen. De voorlichtingsraad van de Vereniging Shri Sanatan Dharm Maha Sabha Suriname bedankt hierbij de bovengenoemde schrijvers van de artikelen voor hun poging ter verduidelijking van de zaken regarderende de overlijdensrituelen. Echter wenst de voorlichtingsraad, als officieel, deskundig en wettelijk vertegenwoordigend voorlichtingsorgaan van de Sanatani’s in geheel Suriname, met klem aan te geven dat er met deze poging meer verwarring dan verduidelijking is ontstaan. De redenen van deze verwarringen/onwaarheden zijn als volgt.
Het Hindoeïsme heeft zijn fundament in de vier Veda’s die verder worden uitgewerkt in, onder andere de 18 purāna’s, 18 up-purāna’s, 18 aup-purāna’s, 6 shāstra’s, 108 up-nishads, 64 smrities en vele andere heilige boeken daar kennis oneindig is en niet met één heilig boek maar kan worden weergegeven. In geen enkel heilig boek binnen het Hindoeïsme wordt aangegeven dat de overlijdensrituelen op de 12e dag kunnen en mogen worden afgesloten. In de Garurapurāna, die uitvoerig de overlijdensrituelen behandelt, wordt in hoofdstuk 13 vers 96 duidelijk gesteld dat na de rituelen van de 12de dag (Sapindana) de daarna volgende offerandes van de 6de en 12de maand (punarāwriettie) moeten worden verricht. De priesterraad van de Vereniging Shri Sanatan Dharm Maha sabha Suriname heeft echter op basis van het wereld aanvaardbare verschijnsel “nood breekt wet” in hoogst uitzonderlijke gevallen, die zich weleens voordoen, de afsluiting van de overlijdensrituelen op de 12de dag gedoogd. Voor verdere uitleg wordt verwezen naar de besluitenlijst “Instructies voor Pandits” d.d. 14 augustus 2002. Dit wil niet zeggen dat de afsluiting van de desbetreffende rituelen op de 12de dag meer regel dan uitzondering wordt!
In het artikel van 1 februari jl. wordt gesteld dat volgens de pandits de overlijdensrituelen een noodzaak zijn en dat de geesten van de overledenen boos worden en er zich ongelukken kunnen voordoen, indien deze niet worden verricht. De voorlichtingsraad wil hierbij aangeven dat het bovenstaande in naam en betekenis wordt bevestigd door de heilige boeken met de term “Pietriedosha” en dat de pandits in deze geen andere keus hebben dan datgene te verkondigen wat in de heilige boeken staat geschreven. Onbegrijpelijk is dus waarom het woord “bangmakerij” in deze wordt gebezigd!
Bovendien worden alle pandits in Suriname onterecht beschuldigd met de zinsnede “ wat de pandit eigenlijk verlangt, namelijk in naam van de overledene veel giften te ontvangen in de vorm van geld, goud en vee”. Dit betreurt de voorlichtingsraad ten zeerste. In de heilige boeken onder andere in de Brahmapurāna wordt aangegeven dat de overlijdensrituelen naar draagkracht verricht moeten worden. Nergens staat vastgelegd dat het verplicht is om de pandits giften te geven in de vorm van geld, goud en vee. Wederom verwijzend naar de besluitenlijst d.d. 14 augustus 2002 is onder noemer 3 duidelijk gesteld dat er door de pandits geen eisen gesteld mogen worden met betrekking tot de vergoeding voor gehouden religieuze diensten. Via verschillende mediaberichten is niet alleen door de voorlichtingsraad maar ook door het hoofdbestuur van de Vereniging Shri Sanatan Dharma Maha Sabha Suriname gesteld dat in gevallen van eisen voor diensten door haar pandits de gemeente hiervan verwittigd moet worden voor eventuele nodige sancties.
Bovendien wordt in het artikel “Reactie op ‘Overlijdensrituelen bij de Sanatani’s” gesteld dat de drie geschriften namelijk de Veda’s, Gíta en Upanishads het uitgangspunt vormen van de Shri Sanatan Dharma wat niet op waarheid berust en een belediging is voor het Hindoeïsme en de belijders hiervan. Allereerst gaat het hier om “heilige geschriften” waarbij de werkelijke waarde van het 2de genoemde heilige geschrift/boek aangeven dient te worden door te stellen de “Shrimadbhagwad-Gíta”! De Shri Sanatan Dharm oftewel het Hindoeïsme kent geen stichter, jaar van ontstaan en einde. Het is onbegrensd! Uitgaande hiervan wordt gesteld dat het uitgangspunt van de Sanatan Dharma niet alleen maar drie geschriften kunnen zijn, maar ontelbare geschriften.
Daarnaast wordt in dit artikel de vraag gesteld voor wie de overlijdensrituelen en vele offers bestemd zijn: voor de ātmā(ziel) of het lichaam? De voorlichtingsraad geeft hierbij aan dat de schrijver zich in dit kader helaas heeft beperkt tot maar twee kernbegrippen regarderende de overlijdensrituelen, terwijl in alle heilige boeken het allerbelangrijkste kernbegrip om deze vraag te beantwoorden en te begrijpen is weggelaten. Deze kernbegrip is “Jíva” oftewel “levende wezen”. Wanneer de ziel en het lichaam bij elkaar zijn is er sprake van een levend wezen. De Jíva’s of levende wezens die volkomen deeltjes zijn van de opperheer bezitten bewustzijn. Zowel de jíva (het levende wezen) als de stoffelijke natuur worden in de heilige boeken aangeduid als “prakrti” oftewel de energie van de allerhoogste. De almachtige heeft wel het allerhoogste bewustzijn. Bewustzijn zorgt ervoor dat de zintuigen gaan werken en in dit kader wordt dus gesteld dat onder normale omstandigheden voor de instandhouding van het leven voor en na de dood er sprake zal zijn van dorst en honger. Bij de uitleg beperkt de schrijver zich wederom tot één soort lichaam, terwijl er in de heilige geschriften die hij aanhaalt tekst en uitleg worden gegeven over drie soorten lichamen, te weten sthūla sharíra (fysiek lichaam), sūkshma sharíra (subtiel lichaam) en kārana sharíra (causaal lichaam). Na de dood van een individu dus wanneer de ziel gescheiden is van het lichaam, vindt er wederom een geestelijke belichaming (subtiel lichaam) ter grootte van de duim van de overledene plaats binnen de tien dagen na de crematie en of begrafenis (Garurapurāna). Het ritueel van de 10e dag heet ook dashagātra oftewel de belichaming binnen of van de 10 dagen. Uitgaande van het voorgaande dat bij het samenzijn van ziel en lichaam, voor en na de dood, er sprake is van jíva dus bewustzijn en werking van zintuigen (dorst en honger) wordt hierbij ten overvloede aangegeven dat de overlijdensrituelen en offers bestemd zijn noch voor de ātmā noch voor het lichaam maar voor de Jíva.
Tevens wordt in het tweede artikel gesteld dat in de Upanishads staat geschreven dat de ātmā voordat deze het lichaam verlaat precies weet in welk lichaam hij zal huizen. Dit is niet gebaseerd op de waarheid. De ātmā is de ziel en de allerhoogste persoonlijkheid Gods is de superziel. De superziel staat hoger dan de ziel, omdat de superziel de creator van alles dus ook van de ziel is. Alleen de superziel die het hele universum in stand houdt weet en reguleert alles precies. Door de bovengenoemde stelling dat de ziel precies weet waar die zal huizen maakt de schrijver de superziel ondergeschikt aan de ziel hetgeen een grote tegenstrijdigheid is.
Met betrekking tot de zin, ”terwijl wij roti, daal, groenten en rijst offeren aan de ātmā, zit die misschien in het lichaam van een paard of een leeuw die een ander voedselpatroon heeft en niet bediend wil worden met wat wij offeren” wil de voorlichtingsraad het volgende zeggen. Op basis van de uitleg in het voorgaande wordt dus geen roti, daal, groenten en rijst aan de ātmā, maar aan de jíva geofferd. Verder moeten wij ons als schepsels en dienaars van de almachtige nederig opstellen en niet gaan speculeren in welk lichaam de ātmā zich zal huisvesten. Dat is een aangelegenheid van God en wij moeten niet proberen de plaats van God in te nemen. De religieuze regels zijn er om de Almachtige te dienen en laten wij uitvoering geven aan desbetreffende geschreven overlijdensrituelen.
Bovendien staat er dus in het artikel geschreven: “Als men niet in staat is op een afstand van enkele meters door mantra gedaan te krijgen dat met rijst en andere voedsel de maag gevuld wordt, dan is het een grote onzin om aan te nemen dat het geofferde voedsel de atma zijn honger heeft gestild”. Het geofferde voedsel moet niet de honger van de ātmā maar die van de jíva stillen. Het grootste deel van de mensen op deze aardbol gelooft in een God maar heeft hem of haar nooit gezien. De vraag kan gesteld worden in hoeverre het aan te nemen is dat al de gebeden uitgesproken door de mensen op de wereld daadwerkelijk worden aangehoord door de Almachtige. De meeste aangelegenheden ’s Gods zijn transcendentaal en bovenzinnelijk en kunnen niet door de zintuigen waargenomen worden. Vele zaken met betrekking tot het geloof schieten ons denkniveau te boven. Hieruit volgt dat de mens niet alles kan weten. Immers, God alleen is perfect.
Hiermede hoopt de voorlichtingsraad van de Vereniging Shri Santan Dharm Maha Sabha Suriname alle twijfels en of onduidelijkheden met betrekking tot de overlijdensrituelen te hebben weggewerkt. Aan de Sanatani’s, belijders en gelovigen in deze wordt gevraagd zonder enig twijfel gevolg te geven aan de opgenomen overlijdensrituelen, zoals vervat in de heilige Hindoeïstische boeken. De Romeinse filosoof en theoloog Augustinus poneert: “Geloof is aannemen wat wij niet zien, en de beloning voor geloof is zien wat wij aannemen!”.
De Voorlichtingsraad Shri Sanatan Dharm Maha Sabha Suriname

error: Kopiëren mag niet!