Het Constitutioneel Hof (deel 2/slot)

Het Constitutioneel Hof heeft tot taak:
a. het toetsen van de inhoud van wetten of gedeelten daarvan aan de grondwet en aan van toepassing zijnde overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties;
b. het beoordelen van de verenigbaarheid van besluiten van overheidsorganen met één of meer der in hoofdstuk V genoemde grondrechten.
Ingeval het Constitutioneel Hof oordeelt dat er strijdigheid is met één of meer bepalingen van de grondwet of van een overeenkomst als in lid 2 onder a bedoeld, wordt de wet of worden gedeelten daarvan dan wel de besluiten van de overheidsorganen geacht onverbindend te zijn.
Nadere regels met betrekking tot de samenstelling, de inrichting en de werkwijze, evenals de rechtsgevolgen van beslissingen van het Constitutioneel Hof, worden bij wet vastgesteld.
Ingevolge het bepaalde in het vierde lid moeten de modaliteiten (specifieke bepalingen of voorwaarden) eerst bij wet geregeld worden alvorens het Hof in werking kan treden. Dat is na meer dan twintig jaren nog steeds niet geschied. En men kan gissen naar de redenen. De pessimistische gissing luidt, dat de architecten van de grondwet de tekst van ergens hebben opgediept en hebben bewerkt, maar dat degenen die de wet moesten uitvoeren schrokken van de consequenties. Een instantie die hen aan banden zou leggen? Kom nou! Surinamers laten zich toch niet vertellen wat zij doen en laten moeten? Daarvoor zijn wij toch soeverein? Op Curaçao hebben ze een uitdrukking voor deze houding: Ta nos ta manda zeggen ze. Wij hebben de meerderheid. Wij zijn de baas. Wij bepalen wat moet en niet moet.
Een paar maanden terug beweerde een kopstuk van de Megacombinatie tijdens een televisie debat, dat het goed zou zijn het Constitutionele Hof eindelijk in te stellen om de rechterlijke macht aan banden te leggen. Hiermede zou tegemoet gekomen kunnen worden aan de wens van de partijleider die zijn afkeer van de rechterlijke macht nooit onder stoelen of banken heeft gestoken. Afgezien van het feit dat dit Hof nergens ter wereld wordt gebruikt voor dat doel en bovendien dat in artikel 144 daarover niet gerept wordt, lijkt het toch goed voor de vorming der meningen om het een en ander hierover te zeggen. Er moet immers rekening mee worden gehouden, dat het kennisniveau van een groot deel van de parlementsleden niet van dien aard is dat zij op de hoogte zijn van staatsrecht, historie, het recht in algemene zin etc. De meeste parlementsleden denken dat zij daar zitten om goed voor zichzelf te zorgen, de achterban indien mogelijk te faciliteren (volgens een moderne term) en af te rekenen met andersdenkenden en tegenstanders cq. hen het leven zo onaangenaam mogelijk te maken. De kans is dus levensgroot dat zij bij het vaststellen van de modi operandi van het Constitutioneel Hof, uit onkunde, onwetendheid of gewoon uit kwaadaardigheid, bepalingen zullen opnemen die in strijd zijn met de gedachte van een Constitutioneel Hof.
Bovendien bepaalt het eerste lid van artikel 144 dat het hof is samengesteld uit vijf leden die voor een periode van vijf jaren op voordracht van De Nationale Assemblee door de president worden benoemd. Ons kent ons kennende, kan men er donder op zeggen dat men alleen figuren uit de eigen aanhang al of niet met kennis van zaken in het hof zal stoppen. Dan kan men er ook donder op zeggen dat het Hof geen enkele wet, door de assemblee aangenomen, hoe strijdig zij ook met de grondwet moge zijn, buiten werking zal stellen. Onder deze omstandigheden heeft de instelling van het hof mijns inziens geen enkele zin. In het voorbijgaan zij vermeld, dat onze mensen helemaal niet abnormaal zouden handelen door slechts mensen uit het eigen kamp in het hof onder te brengen. Dat gebeurt ook in God’s own country als een opengevallen plaats moet worden opgevuld. Daar worden de rechters van het hooggerechtshof voor het leven benoemd door de president. Maar alvorens dat gebeurt wordt de betrokkene flink door het parlement door de mangel gehaald. En je moet wel van goede huize zijn om daar goed doorheen te komen.
In mijn in l991 verschenen Proeve van een grondwet voor Suriname gebaseerd op de Carta Magna van Costa Rica, zeg ik in artikel 132 dat zich met het hof bezighoudt het volgende: elkeen die de graad van meester in de rechten of een daarmede gelijk te stellen bevoegdheid bezit, verworven aan een erkende instelling van hoger onderwijs, heeft van rechtswege zitting in dit hof. Ten tijde van het schrijven daarvan, telde ons land misschien dertig meesters in de rechten. Nu zijn het er al meer dan twee honderd. Het voorstel is achteraf beschouwd, dus weinig realistisch of operationeel. Er zal naar een andere oplossing voor dit probleem gezocht moeten worden. Daar mijn kennis van het staatsrecht flinterdun is hoop ik dat anderen die beter geverseerd zijn in de materie hun licht hierover zullen laten schijnen. Ik liet mij bij het schrijven van de Proeve geheel leiden door de grondwet van Costa Rica daar dit land algemeen als een van de meest democratische landen ter wereld wordt beschouwd en kopiering van de geestelijke voortbrengselen daarvan nauwelijks als plagiaat mag worden aangemerkt.
Het lijkt misschien toch goed om enige aandacht te besteden aan de rechterlijke macht omdat de meningen, die blijkbaar leven bij sommige van de prominenten die thans de dienst uitmaken, en niet de eersten de besten, ons in drijfzand zullen kunnen doen belanden. Ten tijde van de oorspronkelijke Magna Carta was het de koning die wetten maakte, uitvoerde en handhaafde. De Magna Carta maakte daar een eind aan. Sindsdien bestaat er een scheiding der machten. Het recht om wetten te maken kwam te berusten bij het volk als vertegenwoordigd in het parlement. De Franse filosoof Baron de Montesquieu (1689-1755) destilleerde uit de Engelse praktijk drie machten: de uitvoerende, de wetgevende en de rechterlijke macht die geheel onafhankelijk van elkaar zouden zijn. De wetgevende macht (het parlement) maakt de wetten, de uitvoerende macht (de regering) voert ze uit en de rechterlijke macht zorgt voor de handhaving daarvan. Hoewel deze situatie vrijwel nergens meer voorkomt spreekt men nog altijd van trias politica. In tegenstelling tot de gang van zaken bijvoorbeeld in de U.S.A. is het ten onzent de regering, de uitvoerende macht dus, die wetten voorbereidt en het parlement dat deze wetten goed of afkeurt. Onze grondwet zegt daarom in artikel 70 ‘De Wetgevende Macht wordt door De Nationale Assemblée en de regering gezamenlijk uitgeoefend’. Er is dus een samenvloeiing van de wetgevende en de uitvoerende macht. Deze samenvloeiing is, sterker dan in Suriname, te zien in het Britse systeem dat in verschillende Caricom-landen wordt toegepast. De uitvoerende macht bestaat daar uit een minister-president en een kabinet, maar de ministers zijn tevens lid van het parlement. Dus van scheiding der machten is geen sprake meer. Sommige schrijvers duiden deze situatie aan met de term machtsfusie. Het wordt door veel schrijvers als een kwalijke zaak ervaren. Alleen de rechterlijke macht is nog steeds onafhankelijk. Daar wordt bij mijn weten nergens aan getornd.
Tot de grondwetswijziging in Engeland van 2005, fungeerde The House of Lords ook als hoogste rechterlijke orgaan. Zelfs de vonnissen van rechtbanken in de dominions waren aan haar oordeel onderworpen. In dat jaar werd haar de taak van rechtspraak ontnomen en overgedragen aan een apart ingestelde Supreme Court of the United Kingdom. Het motief was dat de vermenging van rechterlijke, uitvoerende en wetgevende macht niet in overeenstemming was met de bepalingen van de Europese conventie inzake de mensenrechten. Bovendien zweren bijna alle rechtsgeleerden bij de strikte scheiding der machten. Tornen aan de zelfstandigheid en onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, zoals sommigen hier te lande voorstaan, zal ons beslist doen belanden in een toestand van wetteloosheid voor de nieuwe orde van geprivilegieerden in dit land.
Ik zal de laatste zijn om te beweren dat ons systeem ideaal zou zijn. Een regering wordt door het parlement naar huis gestuurd als zij ongeschikt wordt bevonden. Een parlement wordt door het volk naar huis gestuurd als men ontevreden is over zijn optreden. Maar bij rechters is dat niet mogelijk. Men kan een rechter slechts in beperkte omstandigheden wegjagen. Als hij failliet zou worden verklaard of zich liederlijk zou gedragen etc. (zie artikel 142). Niet bij ongeschiktheid of als men ontevreden zou zijn over zijn vonnissen. Zo kan men in principe opgescheept zitten met ongeschikte rechters en hen niet ontslaan. De enige correctie ligt in hoger beroep. Dat is een zwak punt. Een rechter wiens vonnissen steeds door het hof van justitie worden vernietigd, is kennelijk ongeschikt voor het ambt.
In mijn Proeve stelde ik het volgende voor: Artikel 110: de rechters van het hof van justitie worden benoemd voor tien jaar. De rechters der kantongerechten worden benoemd voor vijf jaar. Ze zijn terstond herbenoembaar. Bij weigering tot herbenoeming moeten de gronden daartoe worden openbaar gemaakt.
Artikel 115 De rechters kunnen tussentijds slechts worden ontslagen op voordracht van minstens drie leden van het hof van justitie. Het hof is op vordering van betrokkenen verplicht de gronden te vermelden waarom niet tot herbenoeming wordt overgegaan tenzij het landsbelang zich daartegen verzet.
Op deze wijze zou periodiek de geschiktheid van een rechter beoordeeld kunnen worden. Artikel 113 wetten die de organisatie of de reorganisatie van de rechterlijke macht ten doel hebben kunnen slechts door het parlement in behandeling genomen worden op voorstel van het Hof van Justitie. Deze wetten kunnen slechts worden aangenomen met twee derde meerderheid der stemmen.
Een ander belangrijk voorstel is opgenomen in Artikel 114: Het deel van het korps van politie, dat belast is met de opsporing en vervolging van strafbare feiten is hiërarchiek ondergebracht bij het hof van justitie. Hiermede wordt voorkomen dat een regering haar aanhangers beschermt door ze buiten vervolging te stellen als ze strafbare feiten zouden plegen.
Een ander instituut dat in toenemende mate wordt ingevoerd om de rechten van de burgers te beschermen is dat van de ombudsman. Als het de nieuwe regering ernst is met de komst van een nieuwe lente in het beleid, dan hoop ik dat zij ernstig zal nadenken over een dergelijk instituut. Ik heb het ook besproken in mijn Proeve van een grondwet. Maar aangezien het huidige essay ook weer is uitgelopen zal ik de bespreking daarvan bewaren voor een volgende keer.
Mr. Dr. Walther Donner

error: Kopiëren mag niet!