Concurrentievermogen en de inborst van de Surinamer

De regering heeft heel terecht een Competitiveness Unit Suriname (CUS) ingesteld, die als taak zal hebben het concurrentievermogen van Suriname te helpen bevorderen. Het concurrentievermogen en de productiviteit van de samenleving zijn nauw aan elkaar verbonden. In grote lijnen komt het erop neer dat wij zo minder mogelijk verspillen, of het nu gaat om middelen of menskracht. Het concurrentievermogen van een land bepaalt de mate waarin het stand zal houden tegenover andere economieën die min of meer dezelfde goederen en diensten produceren. Het concurrentievermogen (competitiveness) wordt belangrijker naarmate Westerse economieën stagneren en de politiek in deze landen het proces van realisatie van een gelijke markt zonder preferenties of tariefbarrières zal voortzetten. Stagnerend concurrentievermogen van landen zorgt op gegeven moment voor armoede en de noodzaak voor de internationale gemeenschap om in te grijpen. Het Wereld Economisch Forum meet daarom jaarlijks het concurrentievermogen van de verschillende landen in relatie tot elkaar. Landen kunnen deze peilingen en de onderlinge verhoudingen aangrijpen om de achtergebleven aspecten die zorgen voor een lage score aan te pakken. Landen kunnen de gegevens ook wegmoffelen en agressief reageren wanneer de civil society en belangrijker nog de bedrijven daarop wijzen. Tekenend voor de eerdere Surinaamse regering was met name de agressieve houding van een HI-minister toen deze bij de opening van de jaarlijkse productiebeurs door een KKF-voorzitter werd gewezen op de abominabele score op de ‘Ease of doing business list’. Wij doen het nu onder een ander bewind nog steeds niet zoals wij dat graag willen, omdat wij op vele deelgebieden achteruit zijn gegaan en op heel weinig vooruit. Het verschil is nu wel dat het nu de overheid zelf is die de niet mooie gegevens over ons concurrentievermogen met de bevolking deelt. Daarmee toont de regering dat ze bereid is vanuit een breed geïnformeerde bevolking gecontroleerd te worden op vorderingen die gemaakt moeten worden. Kennelijk is het nu menens, getuige de instelling van de CUS. Bij het concurrentievermogen gaat het voor een groot deel om bewustwording bij de gehele samenleving die deelneemt aan het maatschappelijk verkeer. Het begint in de opvoeding vroeg thuis, op school, in de kerk en sportvereniging, in het uitgaansleven en op het werk. De verspilling moet naar een minimum en op het werk moet in zo minder mogelijk tijd en zo minder mogelijk middelen een zo goed mogelijk product worden voortgebracht. De productieprocessen in Suriname moeten streven naar excellentie en middelmatigheid moet worden gehekeld. Beroepstrots moet heel zwaar ingang vinden in Suriname. Verder moeten alle beroepsbeoefenaren geleidelijk aan beroepsgecertificeerd zijn. Dat betekent dat niemand in Suriname op gegeven moment op een blauwe maandag wakker wordt en monteur kan spelen of een meubelmaker of een bouwvakker. Voor het verkrijgen van de vergunning moet een diploma van bijvoorbeeld een beroepsschool of een vakschool (SAO) worden aangetoond. De beroepscertificaten moeten gekoppeld worden aan de regionale certificering, waardoor de kwalificaties van de producties van goederen en diensten internationaal herkenbaar worden. De regering zal dus zwaar gaan moeten investeren in vooral dat deel van de bevolking dat geen lager, middelbaar of academisch beroepsonderwijs kan volgen. Bij laaggeschoold arbeid (low skilled labour) moet de nadruk komen te liggen op ‘geschoold’ (skilled) als tegenstelling van het woord ongeschoold, dus zonder een certificaat. De Staat moet de faciliteiten via het onderwijs zo dicht mogelijk bij de bevolking brengen, zodat alle burgers van Suriname gecertificeerd zijn. De nadruk moet wellicht liggen ook op het allerlaagste niveau en in bepaalde gebieden waar drop-outs veel voorkomen. Maar ook de attitude van onderwijzers moet veranderen: degelijkheid, bewust voorbeeldig gedrag en correctheid moeten de boventoon gaan voeren. Onderwijsinstituten moeten zich niet geïsoleerd opstellen en Minov moet de curriculumafdeling heel sterk bemensen, desnoods voor de korte periode met uitgeleende experts. Ook de universiteit moet gaan veranderen. Huilende docenten die over gestrest zijn en zich primair zien als werknemers die niet goed beloond worden, moeten zich meer gaan zien als wetenschappers en als probleemoplossers. Elke college moet gericht zijn op de maatschappijproblematiek. Op dit moment lijkt de universiteit niet op een wetenschappelijke instelling als gelet wordt op de productie van de docenten, die nu alleen maar doceren en weinig wetenschap bedrijven. Ook producenten hun attitude moet gaan veranderen en dan vooral van de bedrijven die zich aanmerken als klein en middelgroot. De attitude moet gekweekt worden om steeds aantrekkelijk te produceren, ook al gebeurt dat voor de lokale markt. Het vergunningensysteem of een verplicht certificeringssysteem kan hiervoor als middel dienen. Het begint dan al bij de bouw van een bedrijf, waarbij rekening gehouden wordt met internationaal erkende standaarden. De grootste ‘menace’ van ons concurrentievermogen is de corruptie die ons nationaal systeem danig verziekt. De productiviteit in ons overheidsapparaat moet omhoog en de ministers moeten niet veroordeeld worden voor verkwisting. De grootste uitdaging om het land structureel en via instituten in ruime zin concurrerend te maken, is de wil van een generatie om in omstandigheden van minder luxe een andere generatie klaar te stomen. Die generatie moet jong genoeg zijn om op alle fronten een nieuwe degelijke generatie met hoge morele principes op te voeden. Het lijkt niet erop dat die generatie die het offer moet brengen nu aan het werk is of binnenkort aan het werk zal zijn. Competitiveness komt niet zomaar, een ‘homogene’ (lees: gelijk gericht qua productie (niet qua politiek, cultuur etc.)) samenleving is daarvoor nodig. Die homogene samenleving wordt gemaakt door een generatie politieke leiders die staatsmannen zijn en alles overstijgen als het gaat om de economie en de productie en productiviteit. Die generatie staatsmannen zijn evenmin te ontwaren. Voor de echte verandering is een deel van de samenleving als het ware verloren, omdat waarschijnlijk niet gekozen zal worden voor drastische maatregelen. De weg naar een meer concurrerend en op productiviteit gestoelde samenleving zal veel eisen van ouders, onderwijzers, wetenschappers, ambtenaren, werknemers en ondernemers en offers worden  moeilijk gebracht, omdat doelen niet gekwantificeerd en ver aan de horizon zijn. In elk geval is de CUS een begin dat moet leiden naar meer permanente instituten die met geduld lange termijnplannen uitvoeren.

error: Kopiëren mag niet!