De pluralisering van Suriname (deel 2)

Het moet in 1975 geweest zijn toen ik als tweedejaarsstudent Niet-westerse Sociologie aan de Rijksuniversiteit Leiden colleges van Rudolf van Lier volgde. We spraken elkaar wel eens op de gang of in de kantine. Van Lier was nieuwsgierig naar de Surinaamse studenten en die belangstelling probeerde hij niet te verhullen. In mijn eerste jaar waren we met 7 studenten Niet-westerse Sociologie in Leiden, en dat was veel. De belangstelling was wederzijds. Niet alleen omdat Van Lier door ging voor een Surinaamse professor, maar ook omdat ik op de middelbare school zijn “Samenleving in een Grensgebied” had bestudeerd voor het examenvak sociologie. Op een keer raakte in na zijn college met hem in gesprek en vertelde dat ik naar Suriname zou gaan om mijn familie te zien.“Geef je ogen goed de kost”, zei hij. “We praten er later over.” Na terugkomst uit Suriname zocht ik hem op. “En?” vroeg hij benieuwd. Ik begon te vertellen wat me daar zoal was opgevallen. Halverwege mijn relaas onderbrak hij me ongeduldig: “Heb je niet gemerkt dat geen enkele sociologische theorie in Suriname opgaat?” Ik stond perplex, wist geen antwoord te geven en Van Lier – achterover geleund – verkneukelde zich in mijn verwarring. Dat moment, en die woorden bleven me bij.
Aan zoveel superioriteitsgevoel moet een land ten onder gaan, zou je denken. Maar niets is minder waar. Want Van Lier beschrijft ook de opkomst van een embryonale elite onder de Hindostanen en Javanen, het ontstaan van een samenbindende kracht die in zijn opvatting vooral bestond uit de westerse cultuur, en met name het Nederlandse onderwijs. De sociale cohesie van de plurale samenleving kwam dus tot stand door de staatsmacht en de verwestersing, door politiek en cultuur. Dat is een ander geluid dan Arendt Lijpharts theorie over elitekartel-democratieën. De theorie van de elitekartel-democratie vooronderstelt dat er juist geen cohesie is en dat daarom de stabiliteit wordt bewerkstelligd door de samenwerkende elites van de verschillende etnische groepen. Toch is er een belangrijke overeenkomst tussen de theorie van de elitekartel-democratie en die van de plurale samenleving. Dat is de vooronderstelling dat de verschillende groepen in de plurale samenleving een gemeenschap vormen. In de theorie van de elitekartel-democratie is het bestaan van een gemeenschap, dat een elite voortbrengt, een absolute voorwaarde. Zonder achterban en parlementaire zetels heeft een elite geen onderhandelingspositie in deze theorie. In de conceptie van de plurale samenleving is het bestaan van gemeenschappen gepostuleerd.
Van Lier had hieromtrent alweer een ander standpunt. Het onderscheid tussen gemeenschap en maatschappij was analytisch bruikbaar, maar hij wees er op dat de scheiding niet al te ver doorgevoerd kon worden. Gemeenschappen worden vaak als een romantisch ideaal van “zuiver en innig leven” gezien en in die vorm komen ze nauwelijks meer voor. “Het is evenwel van belang om de moderne maatschappij aan het begrip gemeenschap te toetsen”, zo schreef hij, “omdat wij op deze wijze de gemeenschapsvormende elementen in de maatschappij kunnen belichten”. (Dit lijkt erg op het huidige debat in Nederland over sociale cohesie in moderne stadswijken).
Kenmerkend voor hedendaagse gemeenschappen zijn taal, die het bezit is van iedereen, en gezag, dat kenmerkend is voor autoriteiten in de gemeenschap die overigens niet vrij zijn van macht. Daarom, aldus Van Lier, bezitten maatschappijen gemeenschapsvormende elementen zoals gemeenschappen ook aspecten kennen die kenmerkend zijn voor maatschappijen. In zijn beschrijving van de verschillende bevolkingsgroepen, zoals die vóór en rond de Tweede Wereldoorlog bestonden, spreekt Van Lier consequent van bevolkingsgroepen en niet van gemeenschappen. Waarschijnlijk voelde hij nattigheid. Want de vooronderstelling dat de diverse bevolkingsgroepen een gemeenschap vormden, zoals bij Furnivall het geval was en later is terug te vinden bij Lijphart, is een kwetsbaar punt in het denken over de plurale samenleving. Zowel de zwarte bevolking als de Hindostaanse en Javaanse groepen vormden lange tijd geen gemeenschap. Dat werden zij in de loop van de decennia nadat zij waren geïncorporeerd in de belangrijkste instituties van de Surinaamse samenleving, zoals het politieke bestel en de arbeidsmarkt, en zodoende onderdeel werden van de politieke en sociaal-economische orde. En ook: nadat zij een eigen ontwikkeling naar gemeenschapsvorming hadden doorgemaakt, eigen instituties hadden opgericht die hun interne cohesie versterkten en zich op die manier cultureel konden verhouden tot andere groepen. Het is deze ontwikkeling naar een externe en interne cohesie die tot stabiele gemeenschapsvorming leidde en de feitelijke pluralisering van Suriname kenmerkte. Het begrip plurale samenleving wordt hier dus niet afgelezen aan verzamelingen van mensen met een gemeenschappelijk kenmerk, maar aan de al dan niet aangepaste institutionalisering van hun culturele erfenis. Het is een ontwikkeling naar een entiteit die Benedict Anderson een “imagined community” noemde, maar die ik operationeel in termen van een etniseringsproces in beeld probeer te brengen. Dat zal ik doen aan de hand van de etnisering van de Hindostaanse bevolkingsgroep.
De betekenis van etniciteit in de hedendaagse wereld is omstreden en dat maakt de importantie van de gekozen benadering groter. Het verschijnsel etniciteit wordt in de westerse wereld geassocieerd met internationale rampen zoals we die gekend hebben in het voormalige Joegoslavië en Rwanda. Dit alarmerende gevoel is ook in het Nederlandse integratiedebat ingeslopen. De woonconcentratie van allochtonen, althans in Nederland, wordt gezien als een integratieprobleem. In een individualiserende samenleving is elke vorm van groepsvorming ideologisch ongewenst, zoals in een seculiere samenleving godsdiensten zich nadrukkelijk moeten legitimeren. Groepsidentiteiten, of die nu cultureel, religieus of linguïstisch zijn, zijn steeds minder vanzelfsprekend. Hoe begrijpelijk de afwijzing van groepsvorming vanuit een individualistische ideologie ook is, daarmee wordt wel het kind met het badwater weggegooid. Want de groepen zijn vaak de vehikels gebleken van emancipatieprocessen. In deze processen wisten zij tal van goederen, diensten en zorgarrangementen te scheppen voor hun groepsleden. We hoeven maar een religieuze zuil in Nederland te nemen en na te gaan welke voorzieningen zij allemaal niet van de grond heeft weten te tillen – denk aan scholen, ziekenhuizen, tehuizen voor ouderen, voorzieningen voor armen, internaten en weeshuizen, universiteiten, media, vakbonden, politieke partijen en dergelijke – om te beseffen dat groepsvorming zowel economisch, sociaal, politiek, religieus als cultureel een geweldige bijdrage levert aan het welzijn van een natie. De etnische groep is een productieve entiteit. Deze ontwikkeling naar etnisering is zeer welkom, met name in landen waar de statelijke voorzieningen tekortschieten om aan de behoeften van burgers tegemoet te kunnen komen. (wordt vervolgd op woensdag 19 dec. )
Ruben Gowricharn

error: Kopiëren mag niet!