Met het vorig jaar gewijzigde Wetboek van Strafrecht, de Vuurwapenwet, de Wet Melding Ongebruikelijke Transacties en de Wet Toezicht Geldtransactiekantoren wordt al redelijk inhoud gegeven aan het verdrag “International Convention for the Suppression of the Financing of Terrorism”. Dit verdrag handelt over de strafbaarstelling van terroristische misdrijven en de financiering daarvan. Het verdrag werd gisteren wederom in het openbaar in het parlement in behandeling genomen. Amzad Abdoel, lid van de commissie van rapporteurs, vroeg eerder duidelijkheid over de gevolgen voor Suriname bij toetreding tot dit verdrag. Dit verdrag verplicht de verdragsluitende staten een aantal feiten of groepen van feiten strafbaar te stellen in hun nationale wetgeving en ten aanzien van deze feiten uitlopende vormen van rechtsmacht te vestigen, met inbegrip van de universele rechtsmacht. Tijdens het eerste debat was het voor het college nog onduidelijk of de feiten of groepen van feiten die strafbaar worden gesteld in artikel 2 van dit verdrag, al strafbaar gesteld waren binnen de Surinaamse wetgeving.
Een andere zaak is dat dit verdrag de verdragsluitende staten tot vervolging en uitlevering verplicht van personen die zich schuldig hebben gemaakt aan de strafbare feiten genoemd in het verdrag. Abdoel maakte eerder duidelijk dat de Surinaamse grondwet (artikel 2 lid 7) vermeldt dat uitlevering van vreemdelingen alleen door de wet of krachtens een verdrag geschiedt. In het decreet van 10 juni 1983, houdende nieuwe regelen betreffende uitlevering en andere vormen van internationale rechtshulp in strafzaken, is het in artikel 2 lid 1 duidelijk vastgesteld dat “uitlevering geschiedt niet dan krachtens een verdrag”. Artikel 2 bepaalt dat Surinamers niet worden uitgeleverd. Ten aanzien van dit punt antwoordde de minister eerder dat conform artikel 10 van het verdrag, indien een partijstaat een persoon niet uitlevert, die partijstaat verplicht is die persoon te vervolgen. Het verdrag verplicht dus niet om onder alle omstandigheden uit te leveren, maar wel dat er vervolging plaatsvindt zodat straffeloosheid wordt voorkomen. In geval van Suriname zal er dus geen sprake zijn van uitlevering van Surinamers.
Het verdrag is krachtens artikel 7 lid 2 niet van toepassing als het strafbare feit gepleegd wordt binnen één staat en de vermoedelijke dader een onderdaan is van die staat. Dat betekent dat een Surinamer die zich schuldig heeft gemaakt aan een van de strafbare feiten in Suriname, niet uitgeleverd hoeft te worden. Abdoel vroeg zich af of uitlevering wel aan de orde is als een dader van Surinaamse origine zich in een partijstaat schuldig maakt aan een strafbaar feit genoemd in het verdrag. Minister Edward Belfort van Justitie en Politie bevestigde gisteren de verdragsbeperking tot de uitlevering, maar daar staat tegenover dat de partijstaat wel de verplichting heeft de vermoedelijke dader te vervolgen en te berechten.