Vakbondsperikelen

Hoe ook gedacht wordt over de vakbeweging in ons land, grondopvattingen over dit instituut zullen er altijd zijn. Zo kan gesteld worden dat het onder alle omstandigheden van belang is dat de onafhankelijke positie van elke vakbond in relatie tot de werkgever nooit in het gedrang mag komen. Dit houdt onder meer in dat de vakbond op geen enkele wijze medeverantwoordelijkheid mag dragen voor de uitvoering van het personeelsbeleid als onderdeel van het totale beleid in de arbeidsorganisatie. De onafhankelijkheid van de personeelsbond, die geen onderdeel uitmaakt van de formele organisatie, wordt daarentegen niet aangetast wanneer zij betrokken wordt bij de formulering van het sociale beleid van de organisatie. De manier waarop het personeelsbeleid in elkaar zit en de plaats die zij inneemt ten opzichte van andere beleidsvelden van de organisatie zullen immers altijd bepalend zijn voor het realiseren van de hogere doelstellingen daarvan. Vakcentrales bij ons doen weinig of niets aan onderzoek met betrekking tot de stand van zaken betreffende het personeelsbeleid in Surinaamse arbeidsorganisaties, terwijl wij vanuit het ministerie van Arbeid ook geen informatie krijgen over deze aangelegenheid. In welke mate het traditionele personeelsbeleid  in ons land gaandeweg de ontwikkeling naar human resource beleid heeft doorgemaakt weten wij evenmin, en toch zouden zowel het ministerie van Arbeid, van Binnenlandse Zaken en de vakcentrales inzicht hierin moeten hebben. Dat wij in de praktijk van  het overheidspersoneelsbeleid steeds weer merken dat de ambtelijke vakbeweging  aanhoudend en intussen gestructureerd meedoet aan de uitvoering van dit beleid is niet in overeenstemming met de plaats en betekenis van dit instituut. Als wij de taak van de vakbond met betrekking tot de arbeidsorganisatie plaatsen in het licht van de bescherming van de individuele werknemer, maar ook het bevorderen van de groepsverbondenheid, dan past dit volkomen binnen de bedoelingen van het vakbondswerk. Maar hoe moeten wij omgaan met situaties waarbij de vakbond zich merkbaar inlaat met de uitvoering van het personeelsbeleid? Neem als voorbeeld het huidige Fiso-vraagstuk, waarbij vakbondsleiders zich persoonlijk hebben ingelaten met het functiewaarderingsproces. Vakbondsleiders hebben goedgevonden dat nieuwe loonreeksen bekendgemaakt werden, nog voordat de functiewaardering op deskundige wijze  was voltooid . Hiermee werd dan ook de grootste fout begaan, aangezien vanaf dat moment niet langer de functiepunten, maar de aantrekkelijkheid van nieuwe salarisbedragen zou domineren. De objectiviteit van functiewaardering is daardoor aan het wankelen gebracht, terwijl het beoogde beloningsevenwicht verdween. Ambtelijke vakorganisaties zijn daarom mede schuldig aan de ontstane ontregeling van de beloningspraktijk in de overheidsdienst. Er mag geen enkel bezwaar bestaan tegen het betrekken van de vakbond bij alles wat het werknemersbelang betreft, dat klopt. Wat vanuit de vakbeweging evenwel voortdurend in de aandacht gesteld moet worden is het principiële onderscheid tussen beleidsontwikkeling enerzijds  en toezichthoudende taken anderzijds. Het zijn vooral de ontwikkelingsgerichte taken van de vakbond die door de overkoepelende vakorganisaties en het ministerie van Arbeid gepropageerd moeten worden, waardoor vakbonden zich steeds meer geroepen voelen ook bij te dragen aan het realiseren van de hogere doelstellingen van het personeelsbeleid. Het is geen gezonde zaak dat de werkgever voortdurend onder vakbondsdruk staat als het om de dagelijkse personeelsvraagstukken gaat. Hierin schittert de ambtelijke vakbeweging . Waar bewindslieden  kostbare tijd voor de bestuurlijke arbeid voortdurend moeten besteden aan personele perikelen, verzuimt de ambtelijke vakbeweging de overheidswerknemers de waarden en normen in de arbeidsrelatie  bij te brengen. Wie ambtelijke vakbondsleiders tegenspreekt, zet daarmee de kat in de gordijnen. Vakbeweging en politiek beïnvloeden elkaar terdege, doch een vakbondsleider die zich gedraagt als deel van de uitvoering van personeelsbeleid, verliest daardoor zijn onafhankelijke positie. De grondwet kent de vakbeweging een ontwikkelingsgerichte plaats toe, en hieraan moet  inhoud en gestalte worden gegeven. Wat wij nu, vooral in de ambtelijke vakbondswereld zien gebeuren, dat een ieder zich vakbondsleider of vakbondsadviseur mag noemen, is een wildgroei die haaks staat op de sociale waarde van het vakbondswezen. En de ontregeling van de publieke dienstverlening merkt de gemeenschap steeds weer. Dat thans zelfs leerkrachten middels groepsbesluit aan werkverstoring mogen doen, is waarschijnlijk  het gevolg van de aan de orde zijnde stakingsdrang vanuit allerlei vakorganisaties.
Stanley Westerborg,
[email protected]

error: Kopiëren mag niet!