Wie het weet, mag het zeggen

De rust is, zo te zien, teruggekeerd bij het energiebedrijf in ons land, de nv. EBS. Hoe is het toch mogelijk, zo vraagt de veeleisende burger zich alsnog af, dat geen minister, geen ambtelijke top, geen staatsbedrijfsmanager met zijn staf, geen raad van commissarissen, geen vicepresident, geen ministerscollectief bij machte leek te zijn een bedrijfsvraagstuk in de beloningsfeer van de overheid naar tevredenheid van partijen op te lossen? Zal de regeringsleider straks wederom als toeverlaat moeten optreden over een wensenpakket van een andere landsbedrijf? De president als toponderhandelaar: wie had dit, vooral in dit tijdsgewricht, verwacht? Waar blijven toch de personeels- , human resource en financieel deskundigen van overheidsorganisaties? Wie het antwoord weet, moet het ons vertellen.
Een persbericht in een recente editie van Dagblad Suriname maakt er melding van dat de directeur van de Surinaamse Waterleiding Maatschappij (SWM) de Vereniging van Installateurs niet beschouwt als officiële gesprekspartner. Volgens het bericht zei de bedrijfsdirecteur onder meer het volgende:’Ik zal de voorzitter van de vereniging uitnodigen, maar het moet duidelijk zijn: hij is niet mijn partij’.
Heel opmerkelijk overigens, aangezien de SWM als bedrijf, evenals elke andere organisatie, moet (kunnen) functioneren in een omgeving met alle daarbij betrokken omgevingsfactoren en –actoren. Hoe ontevreden de SWM-topman ook mag zijn over het optreden van een deel der installateurs, het betreft onder alle omstandigheden een door de maatschappij erkende beroepsorganisatie waarvan ongetwijfeld ook bonafide personen deel uitmaken. De omgeving is het kader waarbinnen elke organisatie functioneert en waaraan zij haar bestaansrecht ontleent. De omgeving beïnvloedt de organisatie, maar ook de organisatie oefent invloed uit op de haar kenmerkende omgeving. Welnu, de directeur van de SWM zal de Vereniging van Installateurs moeten betrekken bij zijn externe afstemming, ook waar het de bedrijfsstrategie betreft, zoals ook de overheid geen beleid kan ontwerpen zonder de actieve betrokkenheid van organisaties uit onder meer het bedrijfsleven.
Er lopen nog altijd veel personen rond in ons land die op individueel niveau de juiste beleidsconcepten en oplossingsmodellen kennen, waar het bestuurlijke vraagstukken betreft. Gaat het echter om het groepswerk, waarbij meerdere kennisgebieden elkaar ontmoeten voor het zoeken naar de juiste wegen om zowel probleem- als oplossingsgericht met elkaar van gedachten te wisselen, dan zijn deze eilandbewoners in geen velden of wegen te bekennen. Waar beseft wordt door besluitvormers op regeringsniveau dat kennisintegratie, en niet meer kennisspecialisatie voor de beleidsopbouw bepalend is, zal het nauw betrekken van maatschappelijke groeperingen en organisaties daarbij als voor de hand liggend worden beschouwd. Beleidsadviserend werk dat gebaseerd is op individuele bijdragen gaat ervan uit dat de enkeling beschikt over alle kenniselementen die vereist zijn om bestuurlijke vraagstukken geheel te kunnen overzien. Zelfs de oudere handboeken over management, overheidsbeleid en openbaar bestuur onderrichten over de kennisintegratie die noodzakelijk is om ingewikkelde vraagstukken naar behoren te kunnen doorschouwen.
Informatierondes door bewindspersonen verrijken het inzicht in hetgeen leeft in de samenleving. Maar het steevast ontbreken van permanente formele structuren voor beleidsoverleg, met name op departementaal, interdepartementaal en intersectoraal niveau bewijst tot heden het tegendeel. Onze overheid is nog steeds geen voorstander ervan dat in de fase van de beleidsvorming materiedeskundigen en belanghebbende organisaties nadrukkelijk betrokken worden bij dit proces. Reeds in de vijftiger jaren van de vorige eeuw heeft de toenmalige voorzitter van de Vereniging Surinaams Bedrijfsleven (VSB), mr. C.C. de Rooy, gewezen op de noodzaak van betrokkenheid van het bedrijfsleven bij de beleidsformulering. Het is de plicht van de overheid zowel het bedrijfsleven, de vakbeweging en andere maatschappelijke middenvelders te sterken in het beleidsoverleg door deze partners frequent om de tafel te hebben voor de zo noodzakelijke beleidsafstemming. Het is noodzakelijk dat in te stellen overleginstituten in ons land de mogelijkheden geboden wordt om tot ontwikkeling te komen, een traditie en vetrouwenwekkende reputatie op te bouwen. Kwaliteitsontwikkeling voltrekt zich immers langs wegen der geleidelijkheid en gaat veel verder dan de traditionele kwaliteitszorg. Achtereenvolgende regimes sedert het jaar 1975 hebben jammer genoeg geen formeel ingestelde overlegplatforms met allures aan elkaar kunnen overdragen. Alle beweringen dat zij, elk op hun wijze, voortreffelijk werk hebben verricht, ten spijt.
Wie moppert er over de gang van de regering naar het IMF en de Islamitische Ontwikkelingsbank? Geen ramp zo groot, of er kleeft daaraan een voordeeltje. Want zie maar hoe deze instellingen ons de harde werkelijkheid van onze rommelige staatshuishouding voorhouden. Hetzij expliciet, hetzij impliciet. Wie de berichtgeving rond onze financieringsproblematiek gedurende de achterliggende weken goed gevolgd heeft, weet best wel waar het hier om gaat. Suriname zal haar wanordelijkheden op bestuurlijk niveau, opgekweekt door achereenvolgende regimes, noodgedwongen moeten wegwerken voor verdere financiële hulp. Inmiddels is reeds bekend gemaakt dat de Islamitische Ontwikkelingsbank de regel van de eerlijkheid in de aanbestedingsprocedure onvoorwaardelijk zal toepassen. De kunst van geknoei op dit gebied in het verre verleden is de huidige machthebbers reeds op jongere leeftijd naar behoren voorgehouden. De aantredende externe leermeesters zullen op hun beurt onze huidige bestuurders de wijze lessen van goed openbaar bestuur van nabij voorlezen. Wie dit reeds weet, moet het verder vertellen.
Stanley Westerborg; Organisatieanalist; [email protected]

error: Kopiëren mag niet!