Van aanvang tot heden, onderwijs in het binnenland (deel 1)

Het onderwijs begon omstreeks 1765 als evangelisch onderwijs in het binnenland, waarbij het accent gelegd werd op het leren lezen van de Bijbel. Het doel was om via de eigen kweek meer zielen te winnen voor het christelijke geloof. Deze poging is in diverse gebieden van het binnenland geslaagd. Er ontstonden kerkdorpen zoals Ganzee, Koffiekamp, Botopasie, Nw Aurora, Abenaston, Karmel, Nw. Jacob-kondre. In deze dorpen werden vanaf 1850 scholen gesticht. Dit jaartal kan derhalve als het aanvangsjaar van onderwijs in zijn institutionele vorm gezien worden. De eerste school werd te Ganzee in 1850 en de tweede school te Koffiekamp in 1851 gesticht door de EBGS. Het onderwijs werd in eerste instantie verzorgd door de evangelisten (EBG) en de paters (RK). Hierna werden districtskwekelingen aangesteld als leerkrachten. Aanvankelijk waren deze districtskwekelingen de eerste dorpsjongens en meisjes die de 6e /7e klas succesvol hadden afgerond, maar niet voor verdere studie naar Paramaribo konden vertrekken. De ontwikkeling van het onderwijs kan voor wat betreft de organisatie (schoolgebouw, leermiddelen, leerkrachten, vakantieregeling, lesuren etc.) en structuur(klassen, fröbel / kleuterklas tot de 7e en daarna de 6e klas) in drie fasen worden ingedeeld, namelijk: 1. Het Boslandonderwijs, 1850 tot omstreeks 1929; 2. Het Beperkt Lager onderwijs, 1929 tot 1969 en 3. Het Gewone Lageronderwijs, 1969 tot heden.
Per Staatsbesluit werd door de regering Pengel in 1969 alle scholen in het binnenland verklaard tot Gewone Lager Onderwijs. Het onderwijs werd vooral in de ontwikkelingsfasen 1 en 2, voornamelijk door districtskwekelingen en personen met een Boslandakte verzorgd. Daarna werden personen met de vierde rang en hoger geplaatst op de scholen in het binnenland. In 1985 waren er van de ongeveer 300 leerkrachten, exact, 119 onbevoegde (Boslandakte en Districtskwekeling) leerkrachten in het onderwijs in het binnenland. In 1985 begon het Minov met het upgraden van de BA en DK. De upgradingcursus duurde 4 jaren, waarvan twee jaren Basisniveau en twee jaren Upgradingniveau voor leerkrachten met een vooropleiding minder dan mulo 2. De leerkrachten met een vooropleiding Mulo 3 en hoger werden direct toegelaten tot het Upgradingniveau dat twee jaren duurde. Dit impliceert dat de cursus voor deze groep twee jaren duurde. De afgestudeerden van de Upgradingcursus werden gelijkgesteld aan een Onderwijzers Titulair en dienovereenkomstig zouden worden gehonoreerd . In 1986 brak de binnenlandse oorlog uit. Alle scholen in het totale binnenland werden gesloten. De Upgradingcursus werd in Paramaribo omgezet in een middagcursus. De bedoeling van deze Upgradingcursus was, dat na afronding hiervan er geen onbevoegde leerkrachten(BA en DK) meer in het onderwijs in het binnenland zouden voorkomen. In 1990 werd een voorzichtige start gemaakt met het weer openstellen van de scholen in het binnenland. Het tekort aan leerkrachten was kwantitatief 235. Het grootse deel van de opgeleide BA en DK tot Upgraders, keerden niet terug naar het binnenland, doch schreven zich in op de avond Kweekschool. Het was erg moeilijk om in de na-oorlogse periode pas afgestudeerde leerkracht van de Pedagogische instituten bereid te vinden hun krachten te geven aan het onderwijs(leer)proces in het binnenland. Het Minov zag zich voor een groot dilemma geplaatst, namelijk kiezen voor een noodoplossing door een verkorte cursus te verzorgen voor personen met minimaal LBGO-AE diploma om les te geven in het binnenland of wachten totdat er voldoende gekwalificeerde leerkrachten bereid zouden zijn les te verzorgen in het binnenland. Het ministerie koos voor de noodoplossing met de voorwaarde, dat deze leerkrachten verder on the job getraind moesten worden en later in de gelegenheid te stellen zich verder cognitief te ontwikkelen tot gekwalificeerde leerkrachten. Deze voorwaarden zijn voor een groot deel ook nageleefd.
Het Openbaar onderwijs had meer scholen in de gebieden die gedefinieerd worden als Binnenland. In elk geval zijn alle Voj, Mulo en LBO scholen van het Minowc. Een aantal scholen zijn tussen 1993 en 2012 gebouwd en behoren allen tot het openbaaronderwijs. Tussen 1993 -2012 heeft Minowc 23 hoofdscholen en 5 dependance gesticht. Twee van de dependances zijn door stichtingen gebouwd en overgedragen aan Minonwc (Alalapadu en Sipaliwini savanna), terwijl een dependance in huurlokalen is ondergebracht (OS Mankandi te Kajana). Waren er tot 1992, 72 scholen, thans zij er 86 hoofdscholen en vijf dependances verspreid over het binnenland. In deze periode zijn als gevolg van urbanisatie de OS Maria’s hoop, Os Patamacca, de dependances Pakira en Gosoetoe gesloten.
Voor 1993 waren er ongeveer 100 leerkrachtenverblijf voor de leerkrachten van het openbaaronderwijs. Tussen 1993 en 2012 zijn er meer dan 300 leerkrachten units c.q. woningen verspreid over het binnenland door het MINOWC/OW gebouwd. Er zijn op enkele plaatsen, waaronder Manlobi in het Boven-Suriname gebied, Kwamalasamutu, Brokopondo centrum, Brownsweg, Stoelmanseiland en Atjoni, vanwege de bekende precaire financiële situatie van het land ernstige stagnatie in bouwactiviteiten opgetreden. Ik moet hierbij optekenen,dat er andere prioriteiten worden gesteld.
In 1992 was het aantal leerkrachten verspreid over het binnenland, afgerond 500. Anno 30 juni 2016 is dit aantal 1043, waarvan 80% , dat is 836, een kweekschool (PI) kwalificatie heeft. Ik moet evenwel opmerken dat van de 836 kweekschool gekwalificeerden, 525 van de onderbouw zijn (O.A en HKL). Dit betekent dat 311 leerkrachten die een afgeronde Kweekschool opleiding hebben, volledig bevoegd zijn om in de bovenbouw van het Basisonderwijs les te geven. Het aantal Boslandakte en Districtskwekeling (onbevoegd) is 20% of nominaal 207. Ondertussen zal het aantal onbevoegde leerkrachten in het schooljaar 2016-2017 verder zijn afgenomen door het afstuderen van enkele op de avondopleiding voor de onderwijzersakte/hoofdakte.
2.Inhoud van het onderwijs
Het curriculum, de inhoud van onderwijs, dat op de scholen in het binnenland gehanteerd wordt, verschilt vanaf de institutionele vorm niet van dat van de scholen in de kustvlakte. Vooral vanaf de scholen per Staatsbesluit omgezet zijn tot Gewone Lager Onderwijs in 1969. Dit proces van verder gelijkstelling van het gehanteerde curriculum,is met de introductie van de zogenoemde nationale methode in het kader van het Project Vernieuwing Curriculum Basisonderwijs,helemaal voltooid. Dit impliceert dat alle scholen in Suriname van Noord naar Zuid en van Oost naar west, dezelfde leerstof uit dezelfde methode jaarlijks moeten behandelen. Uiteraard is er bij dit proces om te geraken tot identieke curricula, mijns inziens, weinig of geen rekening gehouden met factoren die belemmerend hebben gewerkt op de leerstof verwerking door de leerlingen, met als gevolg het ontstaan van leerachterstanden.
Enkele van deze factoren zijn:
1.De taalbarrière, omdat de schooltaal/instructietaal een vreemde of tweede taal in de gemeenschappen van het binnenland is,
2.De sociaaleconomische en culturele situatie in het binnenland. Het komt voor dat ouders kilometers trekken naar gebieden om aan landbouw te doen. Vaak werden de kleuters meegenomen en de oudere kinderen werden achtergelaten met de grootmoeder. Twee zaken komen hier ter sprake, namelijk het niet kunnen deelnemen van de kleuters aan het voorbereidend onderwijs(kleuter A en B)en de verwaarlozing van de oudere kinderen. De grootmoeder blijken vaker niet instaat te zijn voldoende controle uit te oefenen op het gedrag van de oudere kinderen. Zeker ontbreekt het in vele gevallen aan kennis om de kinderen huiswerk begeleiding te bieden enz.enz.
3.Het leggen van lange afstanden met de boot of via bospaden in bepaalde delen van het binnenland.
4.De absentie van goed en kwalitatief drinkwater via de kraan en de zeer gebrekkige elektriciteitsvoorziening in grote delen van het binnenland. Vooral de meeste leerkrachten die anders gewend waren aan de nutsvoorzieningen, ondervinden erg veel last van deze slechte of gebrekkige voorzieningen.
Het is duidelijk dat al deze factoren negatief drukken op de verwerking van de leerstof door de kinderen in deze achterstandsgebieden, dus op de leerprestaties.
Instelling afdeling onderwijs
De overheid, in casu, het openbaar onderwijs had weinig bemoeienis met het onderwijs in het binnenland. In 1973 heeft de Begeleidingsdienst van Minov onderzoek verricht naar de stand van zaken met betrekking tot het onderwijs in het binnenland, dat voor het overgrote deel door de denominaties EBG en RKBO werd verzorgd. In het daaruit voortvloeiende rapport van de heer drs.Henry Blinker, werden het aantal scholen, het aantal leerkrachten naar bevoegdheid in kaart gebracht. Evenzo werd het curriculum van het onderwijs in het binnenland in kaart gebracht. In 1981 deed de commissie E.P Meyer een ruimer onderzoek naar het karakter van het onderwijs in het binnenland. Daarbij werden de kernproblemen waarmee de scholen in het binnenland te kampen hebben in kaart gebracht. In 1983 werd de afdeling onderwijs binnenland ingesteld met de drie kerntaken: 1. Het oplossen van logistieke en communicatieve problemen van de leerkrachten in het binnenland; 2. Het bevorderen en optimaliseren van de inspectie en onderwijsinhoudelijke begeleidingswerkzaamheden op de scholen in het binnenland; 3. De onderwijsinhoudelijke vernieuwing en/of onderwijsinhoudelijke aanpassing aan de woongemeenschappen van het binnenland.
De afdeling is in 2000 getransformeerd tot een Bureau Onderwijs Binnenland( BOB).
(Wordt vervolgd)

Bert Eersteling

error: Kopiëren mag niet!