Sociale programma’s inzet Zuid-Amerikaanse leiders

Terwijl wij momenteel afstevenen naar 25 mei 2015 wordt de vraag steeds belangrijker welke richting de uitslag zou kunnen uitpakken. In de afgelopen decennia hebben wij belangrijke politieke verschuivingen gezien in Latijns-Amerika. Onze huidige regering neigt politiek ook veel naar die richting mede vanwege een verslechterde relatie met de Europese Unie. De richting welke deze regering op is gegaan, heeft zowel raakvlakken als verschillen met de regimes zoals die zijn opgekomen niet alleen in Bolivia en Venezuela, maar ook Ecuador en iets mindere mate Chili, Argentinië, Brazilië en Uruguay. Het sleutelwoord in deze is het socialisme, hetgeen betekent een economisch systeem waar de overheid alle grote industrieën bezit. Het door de overleden Venezolaanse leider Chavez aangestoken politiek leiderschap in de omringende landen benadert deze transitie van de economie. Er zijn landen die veel meer socialistisch zijn (Venezuela, Bolivia, Ecuador) en weer andere die dat officieel niet zijn, maar sterk hellen naar ‘links’ en met sterke socialistische beleidsaspecten direct gericht zijn op de massa. Deze leiders dragen geen dikke jassen maar een wit lange mouw overhemd van licht katoen. Onze president doet dat ook steeds meer. Chavez zei eens dat hij op weg was naar een Socialistische Republiek Venezuela, maar zover kwam hij niet. Onze president had in 1980 een leegte wat betreft politieke richting van het regime wegens gebrek aan inzicht en in die leegte sprongen andere makkers als politieke partijen, die samen kunnen gaan met militaire regimes. In 2010 overkwam de president min of meer hetzelfde, maar meer in het kader van de internationale oriëntatie die zijn wortels vindt in het nationaal beleid. Hij keek al heel snel richting Chavez en begon ook het rood van Chavez te dragen. Unasur, Alba en Petrocaribe werden belangrijke ijkpunten in de buitenlandse politiek. Voorstanders van de linkse leiders als Chavez, Evo Morales en Rafael Correa en in mindere mate ook Luis Inacio da Lula Silva, Nestor Kirchner en Michelle Bachelet die verklaarden dat het de bedoeling niet is dat om het kapitalisme of de democratie vaarwel te zeggen, maar slechts om de levenskwaliteit van hun burgers te verbeteren met name door het verbeteren van de gelijkwaardigheid en gelijke behandeling. Het links beleid kenmerkt zich door nationalisaties van grote industrieën zoals olie, treinsporen, ijzer, tin en koper. In Suriname zagen we geen nationalisaties, maar wel een drang om meer aandeel te hebben in de goudindustrie. Ook werd recent door de president gezegd dat hij de stuwdam wil. De winsten uit de staatsbedrijven zouden volgens de voorstanders zijn gekanaliseerd in sociale programma’s voor de armen zoals hospitalen, meer toegankelijk maken van de gezondheidszorg, het onderwijs, land en huisvesting. De pogingen om dat te doen zien we ook in Suriname met minder kosten voor ouders in het onderwijs, naschoolse opvang, kinderbijslag, vrije verzekeringen, huisvestingsprogramma’s en het Sociaal Zekerheidsstelsel dat veel belooft, maar nog moet presteren. In Latijns Amerika hebben kiezers wel oor naar eenvoudige leiders die een eenvoudige taal praten en wel de taal die de kiezer begrijpt. Dat is onder andere de taal van uitkeringen en zorg. De opkomst van links is het gevolg van niet succesvolle door de USA aangestuurde vrije markthervormingen eind jaren ’80 en jaren ’90. De voorstanders weigeren om het aspect van de corruptie te noemen. Dat blijft in de meeste ‘links-landen’ een probleem. In Zuid-Amerika hebben wij het laatste decennium gezien dat de presidenten met een sterk sociaal programma back to back in staat zijn verkiezingen te winnen. We kijken dan naar bijvoorbeeld Bolivia, Ecuador, Venezuela en Brazilië. Het arme deel van de bevolking gaat in de Latijns-Amerikaanse landen uit van zijn eigen situatie en via de massamedia en internet ziet hij nu veel meer dat het beter kan. De analyse wijst er op dat in Suriname de huidige president dezelfde strategie zal gebruiken als de overige linkse landen. De zogenaamde ‘mofinawangs’ hebben in deze landen niet veel te verliezen, ze zitten al op een economisch dieptepunt. Er is tussen Suriname en de bewoners van de genoemde Zuid-Amerikaanse landen wel een verschil. De Surinamer is niet zo arm als de armen in bijvoorbeeld Brazilië, Bolivia en Venezuela. Wij kennen in principe geen extreme armoede waar bijvoorbeeld mensen met minder dan USD 1 per dag (SRD 3,35) moeten leven. Punt hier is wel dat vanwege de politieke gevoeligheid bevoegde statistische autoriteiten zich niet goed van hun taak kwijten wat betreft publicatie van up-to-date armoedegrenzen. Wat we in de linkse landen ook zien is de vuile mediacampagne, waarbij veel verwezen wordt naar de mediatactiek van de Nazi Duitsland onder Josef Goebbels, de propagandaminister van Hitler. Dat verwijt is gemaakt naar Dilma Roussef (Brazilië), Morales (Bolivia) en ook Maduro (Venezuela). Die gelijkenissen bij onze staatsmedia hebben wij eerder ook hier aan de orde gesteld. De campagneleiders die op de radio bezig zijn, zijn vaak vergeleken met Goebbels. De vergelijking is ook in Suriname o.a. hier gemaakt ten nadele van de persman van onze huidige president. Opmerkelijk is dat ook president Obama (USA) de tweede keer de verkiezingen won met zijn sociaal programma Obamacare. De bottom line is dat de massa geen tijd en interesse heeft voor theoretische uitwijdingen over de economie en democratie en wat dies meer zij. In eerste instantie kijkt men naar de basisbehoeften. Doorgaans vallen armoede en mindere scholing samen, waardoor men meer waarde hecht aan de korte termijn en overleven. De Surinaamse bevolking heeft, alhoewel niet zo arm, over het algemeen een lage scholing en ontwikkeling. Hoe het in Suriname zal uitpakken, is nog een vraag.

error: Kopiëren mag niet!