Prieelvogels

Begin jaren negentig van de vorige eeuw kampeerde ik met drie kinderen maar zonder partner aan de oever van het Italiaanse Gardameer. Daar ontmoette ik een dame die kaartjes verkocht voor een kermisattractie. Zij beantwoordde aan mijn beeld van volmaakte schoonheid. We raakten in geanimeerd gesprek want er waren verder geen klanten. Maar de kinderen en ik zouden volgens plan de volgende dag weer naar Nederland terugreizen. Nog weken lag ik ’s nachts wakker van die ontmoeting en beraamde de wildste plannen voor een rendez-vous. Maar ik bezat geen adres of telefoonnummer noch enig ander aanknopingspunt en dus normaliseerde mijn gemoedstoestand na verloop van tijd weer.
Onze hang naar esthetiek heeft betrekking op een breed scala van onderwerpen en we besteden er een flink deel van onze tijd aan. Waar komt die soms obsessieve preoccupatie met ‘schoonheid’ vandaan? Is het een kwestie van cultuur of heeft het een evolutionaire achtergrond? En is het vermogen om schoonheid te ervaren beperkt tot mensen of zijn dieren er ook toe in staat? Vragen als deze stelden we ons ook waar het de taal betreft (DBS 5 februari 2019). Tot voor kort ging men ervanuit dat het vermogen om schilder- en beeldhouwkunst, muziek en ballet, landschapsschoon en vormen in de natuur te waarderen is aangeleerd en dus behoort tot onze culturele erfenis. Zou schoonheid op zichzelf kunnen bestaan zonder dat er menselijke wezens zijn om van haar te genieten? De vraag wordt door sommigen ontkennend beantwoord met de woorden ‘beauty is in the eye of the beholder’.
Vioolconcert
Sommige dieren bezitten eveneens aangeboren en soort specifieke voorkeuren voor zintuiglijke stimuli. Die preferenties zouden adaptief en door de evolutie gemodelleerd zijn. Het zijn voorkeuren die blijkbaar voordelig waren in de ‘strijd om het bestaan’ en ze zouden genetisch bepaald zijn. Vaak wordt het voorbeeld genoemd van de prieelvogel in het regenwoud van Nieuw-Guinea en Noord-Australië. De mannelijke vogels bouwen een prieel, een soort tuinhuisje dat zij versieren met objecten in allerlei kleurschakeringen. De priëlen zijn geen nesten maar creatieve expressies waarmee de vrouwelijke vogels gelokt worden. Alleen zij houden zich daarna bezig met nestbouw en ouderzorg. Volgens Darwin vloeit het kunstzinnige gedrag van de mannetjes voort uit kieskeurigheid van de vrouwtjes: seksuele selectie.
De staart van de pauwhaan is het gevolg van dezelfde seksuele selectie. Op esthetische gronden maakt de pauwen een keuze voor de mooiste staart met als gevolg dat die in de loop van de evolutie steeds mooier is geworden. Want mannetjes met de mooiste staarten hebben immers de beste opties voor voortplanting. Vogels hebben trouwens ook een opmerkelijk gevoel voor auditieve esthetica. Als ik ’s ochtends vroeg een vioolconcert van Beethoven opzet met wijd open staande terrasdeuren komen er steevast een aantal Grietjebies, spotlijsters en andere zangvogels om het hardst meefluiten!
Snuffelen
Overigens ontkwam ook Darwin niet aan een antropocentrische blik op de esthetische vermogens van dieren. Speciale vogels voert hij ten tonele en dat is begrijpelijk: vogels delen met ons het oog als belangrijkste zintuig en voor hen is dat zelfs belangrijker in vergelijking met gehoor en reukzin (de inhoud van de schedel van een gemiddelde vogel bestaat voor twee derde uit oogbol). Maar voor veel gewervelde en vooral ongewervelde dieren zijn andere zintuigen – vooral de reukzin – heel wat belangrijker en hun appreciatie van ‘schoonheid’ ligt dan ook ver buiten ons bereik. Stel dat honden in een verre toekomst ooit het menselijk intellect zouden evenaren en zich gaan bezighouden met kunst. Zij zouden dan vrijwel zeker geen oogstrelende schilderijen maken maar kunstzinnige honden zouden in hun musea op laag geplaatste snuffelobjecten geurstoffen in allerlei variaties en combinaties aanbrengen. De viervoeters zouden elkaar verdringen en geen genoeg krijgen van de verrukkelijke odeurs die zij soms al bij binnenkomst van het hondenmuseum gewaar worden. Hond-recensenten zullen hun esthetische reuk-ervaringen in een geheel nieuw maar voor ons visueel ingestelde wezens onbegrijpelijk hondenjargon boekstaven.
De vraag of er objectieve maatstaven zijn voor het beoordelen van schoonheid laat zich moeilijk beantwoorden. Schoonheid lijkt in laatste instantie iets subjectiefs ook al zou er algemene consensus bestaan over wat bijvoorbeeld ‘Kunst met een grote K’ is. Maar ondermijnt een relativistische esthetica zichzelf dan niet? Zijn het niet objectieve eigenschappen van voorwerpen die het schoonheidsgevoel in ons oproepen? Bijvoorbeeld de ‘gulden snede’ uit de compositieleer, de esthetica en de wiskunde alsmede de ideale verhoudingen van een vlak of een compositie in schilderkunst of architectuur. Als schoonheid louter een kwestie van persoonlijke smaak is kunnen we ons nooit vergissen en de kunstkritiek beter opdoeken. Zo’n relativering van het begrip schoonheid lijkt niet plausibel. We moeten dan ook toegeven dat esthetische oordelen naast een subjectief ook een objectief aspect hebben.
Biologie
Volgens Darwin vindt het schoonheidsgevoel bij mens en dier zijn oorsprong in biologische functies zoals voortplanting, voedselvoorziening en de keuze van de leefomgeving. Het is een adaptatie, gemodelleerd door natuurlijke of seksuele selectie. Psychische functies zoals emoties en visuele preferenties zijn gedurende de menselijke evolutie gemodelleerd om overleving en reproductie te begunstigen. Schoonheid zetelt in de psyché van de beschouwer en die is door de evolutie gevormd. De evolutiepsychologie en de sociobiologie onderschrijven die zienswijze: het vermogen om schoonheid te waarderen maakt deel uit van de menselijke natuur en dit vermogen delen we met andere dieren.
Cultuur
Anderen menen dat menselijke esthetiek juist los staat van enig nut of doel. Het is cultureel bepaald en in die zin is er een groot verschil tussen mensen en dieren. Net als taal is esthetica geen evolutionaire adaptatie – op een paar uitzonderingen na. Mensen zijn in staat zich van hun biologische wortels te bevrijden: het menselijk schoonheidsgevoel ontwikkelt zich en wordt voortdurend verfijnd. De esthetische voorkeuren van dieren zoals pauwen en prieelvogels zijn genetisch voorgeprogrammeerd. Mensen hebben hun esthetische vermogens uitgebreid naar geheel nieuwe contexten: muziek, beeldende kunst, architectuur, ballet, toneel, cinema en literatuur.
In het verhaal van Darwin en de evolutiepsychologen gaat het ook naar mijn mening veelal om ‘just-so stories’: evenmin als taal door de evolutie is gevormd is ons gevoel voor schoonheid dat. Het is eenvoudigweg een bijprodukt van ons grote brein. Het overgrote deel van de dieren heeft niets met esthetica. Slechts incidenteel hebben ze iets met schoonheid, speciaal waar het voorkeuren in de partnerkeuze – de reproduktie dus – betreft. In die zin zou men kunnen zeggen dat ze een beetje in menselijke richting zijn opgeschoven.
In vrijwel alle culturen worden bepaalde lichamelijke kenmerken als mooi ervaren: volle lippen, een gladde huid, gave witte tanden, heldere ogen, glanzend haar en vooral symmetrie. Die kenmerken zouden duiden op gezondheid en vruchtbaarheid. Symmetrie zou een fitness-indicator zijn en asymmetrisch gezicht zou duiden op verstoringen tijdens de zwangerschap, een gebrekkig immuunsysteem, stress of parasitaire aandoeningen. Ook de mannelijke voorkeur voor een vrouwelijke lichaamsverhouding van 0,7 (zandlopervorm) zou een indicatie zijn voor gezondheid en vruchtbaarheid.
Venus
Ook hier gaat het naar mijn mening om ‘just so stories’. Tal van fenomenen in de werkelijkheid hebben niets te maken met natuurlijke selectie, zo ook ons gevoel voor schoonheid. Het gaat daarbij vaak om culturele verworvenheden met misschien zijdelingse raakvlakken met evolutionaire processen. Dat de mannelijke voorkeur in de westerse wereld (de Afrikaanse is al anders) voor specifieke vrouwelijke lichaamsverhoudingen vooral cultureel bepaald is blijkt alleen al uit de befaamde beeldjes van de ‘Venus van Willendorf’ uit het Pleistoceen. Blijkbaar had men in die periode een nogal afwijkend schoonheidsideaal.
Van onze appreciatie van ‘schoonheid’ kan gezegd worden dat zij deels subjectief en deels objectief is, maar zeker geen ‘sociale constructie’ zoals de behavioristen menen. De gedachte van een universele evolutionair geadapteerde esthetiek is niet overeenkomstig de feiten. Die gedachte vloeit voort uit vaak ongefundeerde hypothesen die vooroordelen bevestigen. De invloed van cultuur op het vlak van de esthetica is veel groter dan vaak wordt aangenomen.
Anton van den Broek

error: Kopiëren mag niet!