Onderwijsbeleid onbekend

De minister van Onderwijs moet anders omgaan met de afwezigheid van een onderdirecteur en de impact die dat heeft op de betaling van onderwijzers. Na de bekendmaking dat de ambtenaren een aanpassing van hun bezoldiging tegemoet mogen zien, is er een zekere onrust gekomen onder de onderwijzers. Onze opvatting over de eis van de leerkrachten hebben we eerder al kenbaar gemaakt. Door de regering is bekend gemaakt dat er een bijzondere waardering aan zit te komen voor enkele bijzondere groepen. De opmerking die daarop gemaakt moet worden is dat elke verhoging binnen de ambtenarij doet, eisen aan een andere kant leidt. De regering moet nu ook gaan kijken naar manieren om de ambtenaren te belonen. Er is veel domeingrond in Suriname met een kleine bevolking. De regering moet degenen die niet in het bezit zijn van een stuk grond, in aanmerking doen komen voor een perceel met de optie dat het niet kan worden verkocht. Dat is om de ambtenaren op een andere manier te belonen. Er zijn ooit woningfabrieken en woningbouwcorporaties in Suriname aangekondigd en de vraag is waarom de regering niet met de uitvoering van deze plannen komt. Het lijkt er in elk geval niet op dat de regering de eisen van de onderwijzers op een 25% loonsverhoging zal willen inwilligen. Ooit is door deze regering aangekondigd dat de onderwijzers geen ambtenaar meer zullen zijn en terecht zullen komen in een organisatie die gaat over alle onderwijzers. De regering zou dan alleen de kwaliteit van het onderwijs bewaken en eventueel de lonen voor een deel subsidieren. Deze reorganisatie is nog niet van de grond gekomen. Een deel van de investering van de jonge burgers komt overigens het land niet ten goede. Door een zwakke overheidsadministratie lukt het de regering niet om de betalingen richting de regering toe op tijd en daadwerkleijk te laten verlopen. Het onderwijs in Suriname is nog gesubsidieerd. Een deel van onze studenten kiest, door gebrek aan geloof in de toekomst van Suriname (ook bij de ouders), na afronding van de middelbare school een bestaan in voornamelijk Nederland en Belgie en soms ook in de USA. Deze jongeren bouwen dan verder aan de rijke samenlevingen buiten met kennis opgedaan in Suriname. Er moet een beleid komen in Suriname dat de subsidie die er betaald wordt per leerling en per opleiding terugbetaald wordt aan de overheid, indien de jongeren niet meer terugkeren. Daarmee kan het onderwijs verder worden gefinancierd. Er moet een betere monitoring plaatsvinden van de jongeren die uit Suriname vertrekken. De ontwikkeling van Suriname komt door de kleinschaligheid niet op gang en de voortgaande immigratie vanuit het land naar buiten zorgt ervoor dat het probleem blijft voortbestaan. De minister van onderwijs blijft maar verstrikt in ruzies en spanningen met de vakbonden, en is tot nu toe niet eraan toe gekomen om de streefcijfers voor het onderwijs bekend te maken. Hoe wil zij de stijging van de onderwijsprestaties tot stand brengen en hoe moet dat gefaseerd plaatsvinden? We blijven hameren op de uitvallers in het onderwijs. Een goed geschoolde beroepsbevolking compenseert enigszins de kleinschaligheid vanwege een verhoogde productiviteit. De minister moet nu wel haar onderwijsbeleid voor de komende jaren, waarover consensus bestaat met de onderwijsstakeholders, presenteren en wel bij de eerstkomende begrotingsbehandeling. ‘Het kind staat centraal’ is niet genoeg. We blijven ook herhalen dat een onderwijsplatform van belang is, waar overleg wordt gevoerd tussen het ministerie van onderwijs, onderwijzers, schoolhoofden, bijzonder onderwijsorganisaties (gemeenten), onderwijsinspecteurs, de ouders en jongerenverenigingen en het Nationaal Jeugdinstituut (Nationaal Jeugdparlement). Feit is nu wel dat er nog sprake is van een grote percentage drop-outs bij vooral de jongens. Het ministerie van onderwijs kan het niet accepteren dat zij een groot aantal jongeren in de steek laat. Binnen het onderwijs moet naar een oplossing worden gezocht om deze jongeren via alternatief onderwijs toch te helpen aan skils die belangrijk zijn voor toetreding tot de arbeidsmarkt. Het gaat dan bijvoorbeeld om het technisch onderwijs. Deze zaak heeft betrekking op meerdere ministeries en moet samen door de regering worden aangepakt. Hoeveel duizend jongeren vallen jaarlijks uit het onderwijs precies? Waar zijn deze jongeren te vinden? Wat is de oorzaak van het uitvallen van deze jongeren? Waar gaat hun interesse naar uit? Dit onderzoek moet door de minister van onderwijs worden verricht. Het kind en ook de jongeren staan bij de minister centraal, maar dat blijkt niet uit het beleid dat geformuleerd moet zijn voor het kind. Een houding tegen de onderwijzers is nog niet gelijk aan een beleid voor de kinderen.

error: Kopiëren mag niet!