Meertaligheid een zegen, maar geen beleid in Suriname

Vandaag wordt internationaal de Internationale Moedertaaldag herdacht. Deze dag is zeer belangrijk voor Suriname. De VN-organisatie die zich bezighoudt met de behartiging van de taalbelangen is de Unesco (de Organisatie der Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur). Moedertaal is de taal die mensen als eerste beginnen te praten als kind. De Internationale Moedertaaldag staat in het teken van de taalkundige en culturele diversiteit en de meertaligheid. In Suriname zijn er meerdere moedertalen die de Surinaamse burgers hebben: het Nederlands, Sarnami, enkele Marrontalen, Inheemse talen en in mindere mate het Javaans en Sranantongo. Steeds meer kinderen hebben in Suriname het Nederlands als hun eerste taal. Talen van de culturele groepen waartoe men behoort leert men dan in tweede instantie door te communiceren met de grootouders, ouders en familieleden. In Suriname is er respect voor de verschillende talen, maar er is geen bewust overheidsbeleid op het stuk van de meertaligheid in bijvoorbeeld het onderwijs. Meertaligheid heeft te maken met een zekere identiteit die aan groepen en aan regio’s een bijzondere betekenis geeft. Heterogeniteit is veel interessanter dan homogeniteit. De meertaligheid is relevant voor veel landen, ook landen die ogenschijnlijk eentalig zijn als Nederland. In Nederland bijvoorbeeld zijn er ‘dialecten’ die behoorlijk verschillen van het Algemeen Beschaafd Nederlands of het standaard Nederlands. Wanneer deze dialecten worden gesproken, zou een normale Nederlandssprekende het niet begrijpen. We hebben het dan over bijvoorbeeld het Limburgs of het Friesch. Er zijn ouders die hun kinderen het ABN leren ‘zodat ze een betere kans hebben in het onderwijs’. Ze leren hun kinderen het dialect niet. Andere ouders leren hun kinderen zowel standaard Nederlands als een dialect dat ze praten. Deskundigen wijzen af dat het leren van een dialect de kansen in het onderwijs vermindert. Er zijn dus regio’s zelfs in Nederland waar veel dialecten worden gesproken. In Suriname is vanuit het koloniaal bestuur via het onderwijs ontmoedigd dat kinderen iets anders dan het Nederlands praten. De andere moedertalen werden aangeduid als achterlijk en minderwaardig. Ouders zetten thuis het koloniaal onderwijsbeleid, dat uitging van de superioriteit van de Nederlandse cultuur boven andere culturen, voort en spraken alleen Nederlands met hun kinderen. Dit leverde soms bij minder geschoolde ouders mooie taaltaferelen op. Met name bij de stadscreolen en de hindoestanen in en rondom de stad was dit fenomeen waar te nemen. Door een sterke cultuur dat wereldwijd wordt erkend leerden de kinderen op den duur wel het Sarnami praten. Maar de stigmatisering van de Surinaamse talen leverde verzet op als onderdeel van het politiek verzet. Het Sranantongo werd als volwaardige aangeprezen door eigen mensen die terugkwamen na in Nederland te hebben gestudeerd. Het werd aangeprezen als een taal waarin een rijke cultuur kon worden gecultiveerd, bijvoorbeeld door mooi proza en poëzie. Een soortgelijke maar minder intense ontwikkeling kwam op gang in het Sarnami. Resultaat van beide bewegingen was dat uiteindelijk de formele spelling van het Sranantongo en het Sarnami door de regering werden afgekondigd. We zien dat taal in het onderwijs nog een probleem vormt vooral bij de binnenlandse groepen die immigreren naar de stad. Dit probleem is vooral zichtbaar in het basisonderwijs, maar het blijkt dat deze kinderen met enige (niet abnormale) ondersteuning, wel in staat zijn om in het onderwijs te slagen. Taal en meertaligheid hoeven geen obstakel te zijn in het onderwijs, eerder moet het worden gezien als een kans om betere resultaten te bereiken in het binnenland, het westen en oosten van Suriname. Meertaligheid moet kinderen niet ervan weerhouden om het Nederlands goed onder de knie te krijgen. Meertaligheid dient om ervoor te zorgen dat kinderen zoveel mogelijk leren en vaardigheden opdoen in het onderwijs. Voor de Unesco zijn talen het instrument om het culturele erfgoed levend te houden. Door de moedertaal in ere te houden, blijft de taalkundige en culturele traditie bestaan en wordt men zich meer bewust van de verschillen tussen etnische groepen. Dit leidt mogelijk tot meer begrip. Aanleiding om de Internationale Moedertaaldag op 21 februari te vieren, waren de rellen in 1952 toen diverse studenten omkwamen tijdens demonstraties om het Bengaals, de zesde taal van de wereld, erkend te krijgen als een officiële taal van Pakistan. Pakistan bestond toen uit Oost- en West-Pakistan, het huidige Bangladesh en het huidige Pakistan. De regering had gesteld dat uitsluitend het Urdu de taal van Pakistan was. De Internationale Moedertaaldag werd voor het eerst in 2000 gevierd. Het bericht dat hiertoe in 2001 opriep, meldde dat er toen ongeveer 6700 talen waren. Het thema in 2018 is ‘Linguïstische diversiteit en meertaligheid: sleutels voor steun en vrede’. Op deze dag is het een goed moment voor het ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur om met een beleid te komen ten aanzien van de moedertalen en de meertaligheid. In Suriname is een goed internationaal appellerend beleid nog afwezig, ondanks in Suriname er een directoraat Cultuur bestaat. Deze verwaarlozing moet in Suriname worden opgeheven.

error: Kopiëren mag niet!