Leningruimte niet dwangmatig uitputten

De laatste begrotingen van het laatste regeerjaar zijn cruciaal, omdat zij in relatie staan tot de verkiezingen. Alle politieke partijen die serieus deelnemen aan de verkiezingen voelen zich verplicht om aannemelijk te maken dat ze degelijk financieel monetair beleid gaan voeren om toestanden als in de jaren ’90 met hyperinflatie en het leeghalen van de staatskas te voorkomen. Partijen die niet regeren op het betreffende moment kunnen verwijzen naar de periodes toen zij aan de macht waren. Partijen die aan de macht zijn, hebben te maken met het heden. Die moeten aangeven wat voor beleid zij hebben gevoerd en hoe die zich verhoudt tot de regeerperiodes van andere partijen. NDP-gelieerde regeringen zullen altijd te maken krijgen met verwijzingen naar de periode 1996-2000. Dat bleek ook bij de aanvang van deze regering en de verkiezingscampagne in 2005 en 2010. Het NF had wat het monetair beleid betreft hoge standaarden gezet, door discipline op Financiën en de Centrale Bank (CBvS). Er was een excellente samenwerking tussen de twee ‘bazen’ op deze instituten en de minister had veel ruimte om de discipline strikt te doen naleven. Dat is in de huidige periode niet gelukt. De monetaire gegevens laten verontrustende ontwikkelingen zien en het is duidelijke dat de CBvS-president niet in staat is om via zijn link op Financiën te zorgen voor de nodige discipline. De huidige CBvS-voorman heeft niet de ruimte en de autoriteit die aan zijn voorganger gegund was in de NF-periode. Er was een consistente lijn in de NF-periode op Financiën en het beleid was transparant er bekend voor zowel insiders als outsiders. Tegen de degelijke macro-economische en financiële statistieken werd wel ingebracht dat het zich niet in voldoende mate vertaalde in sociale progressie. Maar het macro-economisch succes kon niet worden gebagatelliseerd. Meer dan op de CbvS is het duidelijk dat op Financiën niet kon worden getipt aan de hoge standaarden (o.a. prudentie) die door de vorige minister was gezet. Een reden is dat deze regering aanvankelijk wel de noodzaak voelde voor degelijk beleid met een vrij autonome Financiënminister, maar in de politieke praktijk de ruimte daartoe niet vond. Het heeft dan te maken met de vorige president en zijn entourage en de huidige met de zijne. Het ging erom wie niet zonder wie kon. Er is geen consistente lijn en beleidscontinuïteit geweest op Financiën en ten minste een sterke minister die leek op de ‘autonome’ en koppige toer te gaan, ingegeven vanuit de wetgeving en de initieel uitgesproken beleidsintenties, kreeg niet de ruimte om te tippen aan de NF-bewindsman van Financiën. Ze raakte in ongenade en moest bedanken. De obligoplafonds die door de NF-regering wettelijk werden ingesteld (om ongelimiteerd lenen te voorkomen) zijn op 12 januari 2011 bij wet verhoogd om meer te kunnen lenen. Lenen is een vrees die verbonden is aan NDP-gelieerde regimes, ook omdat er economen tot dit politieke huis behoren die een bepaalde kijk hebben op leningen en op het oppotten van geld (monetaire reserve). In 2011 werd door deze regering het totale schuldenplafond gehandhaafd op 60% van het BBP, maar de verhoudingen tussen de binnenlandse- en buitenlandse schuldplafonds werd nu gesteld op respectievelijk 25% en 35%. Ook de grens om onderhands te gunnen werd explosief verruimd van enkele tienduizenden SRD tot anderhalf miljoen. De buitenlandse schuld is nog steeds binnen het obligoplafond. In 2013 was dat 18.8% en was gestegen naar 19.2% in juni 2014. De regering zegt zelf dat er nog ruimte is om te lenen naar het maximale 35% en dat zou per ultimo juni 2014 neerkomen op circa US$ 824,7 miljoen (circa SRD 2.8 miljard). De binnenlandse schuld was per juni 2014 9.0%, een daling van 6.7 % ten opzichte van 2013. De regering benadrukt ook hier dat de ruimte voor het aangaan van nieuwe binnenlandse
schulden aan het eind van het eerste halfjaar van 2014 is gesteld op SRD 2.8 miljard (circa
US$ 835,2 miljoen). Het is duidelijk dat de Surinaamse schuldenlast weer toeneemt en dat men het erop aanstuurt om de ruimte tot het uiterste te gebruiken. De vraag rijst dan wat er zal gebeuren als een komende regering onder een ander politieke combinatie het roer overneemt. Men zegt dat men genoodzaakt was om in 2011 het schuldplafond te verhogen. Wil men dezelfde situatie creëren voor de komende regering? Zal die dan weer wettelijk overgaan tot het verhogen van het plafond? De plafonds betekenen niet dat de ruimte moet worden ingevuld, maar dat bij een noodzaak tot lenen en bij het stellen van prioriteiten, gelet wordt op de grenzen.
Een ander aspect dat vrij constant op het financiële vlak aan de orde was, was de dollarsituatie. De cijfers van Financiën laten zien dat in januari dit jaar een piek van dicht bij de 40 miljoen US dollar werd bereikt (wat dit jaar tot juni betreft) en dat dit niveau slecht in oktober 2013 werd behaald. De valuta-interventies waren er niet elke maand in 2013, maar voorlopig elke maand van januari tot juni 2014 variërende van ca 3 miljoen tot ca 37 miljoen USD per maand. Uit de financiële cijfers vrijgegeven door Financiën blijkt ook de afnemende betekenis van Suralco en Iamgold in ons bbp in tegenstelling tot Staatsolie. De mijnbouwsector in zijn algemeenheid lijkt ook een afnemende betekenis te krijgen in het totaal van de belastinginkomsten. Dat maakt dus dat het tijd wordt dat de regering incentives in orde maakt voor de andere sectoren die een toenemen in gewicht en meer bijdragen aan het bbp.
D financiële cijfers die voor de rest van de regeerperiode zijn gepubliceerd, mede ten aanzien van de monetaire reserves, nopen ons als samenleving om scherp de zaak in de gaten te houden en de democratische middelen ten volle te benutten om waar nodig ten aanzien van de schulden (lees: prioriteiten) duidelijk aan de bel te trekken zodat excessen als in de jaren ’90 wordt voorkomen.

error: Kopiëren mag niet!