Impressies

Een dag voor Keti Koti 2009 arriveerde ik in Suriname met het plan om er vrijwilligerswerk te gaan doen. Ik installeerde me in een appartementje aan de Floralaan en ging naar een fietsenverhuurbedrijfje aan de Cornelis Jongbawstraat. Op de vraag van de fietsenman vertelde ik hem van mijn plannen en hij verwees me naar Huize Betheljada, een paar panden verderop. Ik fietste erheen en kwam daar een deftig gezelschap tegen. Het was het bestuur dat zojuist had vergaderd. Het stuurde me naar de eerste verdieping. Nog geen half uur later zat ik bij de directrice op de kamer achter de PC, bestudeerde de website van Betheljada en maakte een rondje om kennis te maken met de medewerksters en de bewonertjes. Drie weken na mijn aankomst schreef ik het volgende stukje in een Surinaamse krant. Het ging over plantjes.
“Een van de eerste dingen die mij opvielen toen ik eind juni in Suriname aankwam om drie maanden als vrijwilliger in Betheljada, het tehuis voor meervoudig gehandicapte kindertjes in Paramaribo, te gaan werken waren – gek genoeg – de plantjes die hier groeien op de electriciteitsdraden. Nergens in Europa had ik dat ooit gezien. Ik meende dat het bromelia’s waren, maar iemand verzekerde me dat het om wilde ananas ging. Ze zijn er blijkbaar terechtgekomen door de ‘droppings’van grietjebies en andere vogels. Ze hebben blijkbaar genoeg aan het regenwater waarvan ze een deel opsparen voor de droge tijd. Verbazingwekkend ook dat ze niet omvallen bij een flinke windvlaag. Ik woon hier nu bijna drie weken en de overeenkomst tussen die plantjes en dit land dringt zich steeds meer op. Ze lijken gelukkig en gedijen goed op het kleine plekje dat hen is gegeven.
Ook veel Surinaamse mensen hebben niet veel om van te leven maar ze lijken bijna allemaal gelukkig en opgewekt. Levenskunstenaars zijn het volgens mij. In geen ander land zie je zulke vrolijke, aardige en voorkomende mensen en materiële voorspoed is daarvoor blijkbaar geen voorwaarde. En als de auto’s nu nog eens een beetje afstand zouden houden als ze mij passeren wanneer ik ’s ochtends over de Mahonylaan naar Betheljada fiets, zou het hier helemaal een paradijsje op aarde zijn. Misschien kom ik dan wel voorgoed wonen in dit land met zijn mooie bruingekleurde mensen waartegen het geel en roze van hun bloesjes zo prachtig afsteekt. En met zijn schattige kindertjes met kleurige kralen in hun pijpekrullen.
Waarom versnipperen wij in Nederland onze ontwikkelingshulp over zoveel landen in de wereld die ons totaal niets zeggen, en besteden zij die hulp niet uitsluitend aan Switi Sranan waarmee we zoveel historische banden hebben en dat we nog zoveel schuldig zijn? Het plantje verdient een flink stuk vruchtbare grond in plaats van een electriciteitsdraad. Dan kunnen er ook ananasvruchten uit groeien en wordt het nog eens een rijke, welvarende ananasplantage!”
Mijn mening over Suriname is, nu ik er acht jaar later nog steeds woon, nauwelijks veranderd. Zo’n twee keer per jaar ga ik voor een week of vijf, zes, naar Nederland om familie en vrienden op te zoeken. Een beetje ‘buiten het seizoen’. Niet alleen omdat de tickets dan nog betaalbaar zijn maar ook voor de mooie herfst en lente. Maar naarmate de weken verstrijken begint Suriname weer te lokken bij de gedachte aan mijn vrienden, mijn twee beschermers (mijn honden) en mijn tropische tuin. En als de vliegtuigdeuren op Zanderij opengaan en de zwoele Surinaamse wind door mijn haren waait ben ik weer gelukkig in wat mijn thuisland is geworden.
Alles dus rozengeur en manenschijn in Switi Sranan ? Nee, niet alles. Bijvoorbeeld geen vriendelijke douanier in het loket die informeert of ik een goede reis heb gehad en mij een leuk verblijf in Suriname toewenst. Nee, een norse zwijgende ambtenaar die mij niet aankijkt, wat krabbelt in mijn paspoort en mij dat weer zonder iets te zeggen toeschuift. Toeristen die voor de eerste keer voet op Surinaamse bodem zetten zullen wel denken dat de man met het verkeerde been uit bed is gestapt. Maar als zij zich om een of andere reden nog eens bij een loket moeten melden zullen zij merken dat de douanier op het vliegveld geen uitzondering was. De klantonvriendelijkheid bij de Surinaamse loketten en speciaal die bij de overheid is bijna spreekwoordelijk. Het lijkt soms of de loketbeambte geen ander doel nastreeft dan om het zijn klant zo moeilijk mogelijk te maken en hem het liefst onverrichter zake zou willen wegsturen omdat een punt of komma niet binnen het vakje is geplaatst.
Maar niet alleen de Surinaamse loketten blinken uit in klantonvriendelijkheid. In de winkels, restaurants, warenhuizen en eigenlijk veel plekken waar van dienstverlening aan het publiek sprake is, is de bejegening van klanten vaak bar en boos. Waarom scoort Suriname in vergelijking met elk buitenland zo slecht als het gaat om die klantvriendelijkheid? Is het de achterblijvende honorering van de desbetreffende medewerkers die hen de motivatie ontneemt om zich in te zetten voor een plezierige dienstverlening? Komt het door het niet snappen dat een goeie service leidt tot het nog eens terugkomen van klanten? Toegegeven: er zijn uitzonderingen, zoals het personeel van verzekeringsmaatschappijen, sommige banken, ziekenfondsen en apotheken. Dat personeel heeft vaak cursussen klantvriendelijkheid gevolgd en dat is goed te merken. En natuurlijk word je op de Surinaamse markten altijd vriendelijk bejegend! Maar het overheidsloket – burgerlijke stand, politie, vreemdelingendienst en tal van andere – is een ware nachtmerrie voor de klanten. Laat de mensen van de overheidsloketten ook eens een cursus dienstverlening volgen!
En dan mijn geboorteland na acht jaar Suriname! Alles wel koek-en-ei daar? Was het maar waar. Wat mij elke keer weer opvalt als ik voet aan wal zet op Schiphol is de almaar voortgaande ‘versofting’ van dat land. Misschien is dat geen bestaand woord maar het geeft het gevoel nog het beste weer. Afgelopen week nog in een Nederlandse krant een berichtje over de invoering door de gemeente Amsterdam van ‘gender-neutraal taalgebruik’! ‘Goedenavond, dames en heren’ mag niet meer. Het moet zijn ‘goedenavond mensen’ omdat anders individuen die zich noch man noch vrouw voelen worden buitengesloten! Geen ‘bemanning’ in een vliegtuig, maar ‘bemensing’ en geen mankracht maar ‘menskracht’. Schepen vergaan niet meer met ‘man en muis’, maar het ‘mens en muis’ en er wordt niet meer met ‘man en macht gewerkt’ maar met ‘mens en macht’.
Maar dat is nog maar Spielerei. Het zinkt in het niet bij de algehele ‘versofting’ van het leven in Holland. Het meest opvallend is dat waar het gaat om het ‘milieu’. Er is vrijwel geen item in Nederland waar het milieu niet een hoofdrol voor zich opeist. We hadden ooit een bloeiende agrarische sector met uitgestrekte arealen. Landbouw, veeteelt en tuinbouw leverden grote bijdragen aan het nationaal inkomen. Uitgestrekte weiden met grazend vee zoals het Zuidhollands-Utrechtse en het Friese weidegebied bepaalden het karakter van grote delen van het Hollandse landschap. Talloze soorten weidevogels broedden er, maar ook zoogdieren zoals hazen, konijnen en zelfs otters en bevers met daarnaast hun jagers: marters, hermelijnen, bunzings en wezels. Maar koeien, schapen en varkens vindt men niet meer milieuvriendelijk. Die beesten produceren mest en dat bevat stikstof en dat is schadelijk. Laten we nu altijd gedacht hebben dat stikstof goed is voor de bladvorming van planten en dat die planten de stikstof dus voor een groot deel opnemen! Nee, zeggen milieu-activisten: stikstof kan wel eens in het grondwater en in de lucht terecht komen. Dus moesten de boeren een boekhouder in dienst nemen voor de mest-boekhouding en zijn uitgestrekte landbouw- en veeteeltgebieden opgekocht door organisaties die van die gebieden natuurparken en recreatiegebieden maken. Zij leveren de economie niets op maar volgens de milieubeschermers leveren ze, voor wie het gelooft, ‘welzijn’ in plaats van ‘welvaart’.
Met de visserij hetzelfde liedje. De vissers op haring, tong, schol, kabeljauw en andere soorten zijn zo goed als verdreven uit de Hollandse wateren en zelfs de gehele Noordzee. Met de gestelde quota’s is er geen droog brood meer te verdienen. Zij moeten met hun trawlers en hun kotters ver weg om de vis te verschalken. Tot zelfs voor de kust van Afrika. Mossel- en garnalenvissers wordt het leven zuur gemaakt actiegroepen rondom de Waddenzee. Visserij-biologen beweren dat de vis anders met uitsterven wordt bedreigd. Hebben deze biologen wel eens tijdens een vlucht van Amsterdam naar Paramaribo de uitgestrektheid van de Atlantische Oceaan tot zich laten doordringen? En dat afgezet tegen de nietigheid van de vissersscheepjes die daar in de diepte dobberen? Realiseren zij zich dat meer dan twee-derde van het aardoppervlak uit water bestaat? Hoezo uitsterven van vis?
Fossiele brandstoffen behoren in het versofte Nederland binnen afzienbare tijd tot het verleden. ‘Groene’ energie moet ervoor in de plaats komen. Zelfs het schone aardgas wordt uitgebannen door de bodemdaling in het gebied waar gas wordt gewonnen. Want fossiele brandstoffen zorgen voor de uitstoot van CO2 en dat zou weer leiden tot opwarming van de aarde, stijging van de zeespiegel en nog een heleboel andere rampen. Over de zin respectievelijk onzin van die theorieën schreef ik in Dagblad Suriname enige tijd geleden een uitgebreide beschouwing, gebaseerd op diverse alternatieve wetenschappelijke studies. En over de vermeende zeespiegelstijging plaatste Dagblad Suriname onlangs een fraai artikel naar aanleiding van het boek ‘Spiegelzee’ van professor Salomon Kroonenberg, die daarover ook een boeiende lezing hield in het Lallarookh gebouw. De vraag is of de tegenstanders van fossiele brandstoffen zich wel eens realiseren dat olie en gas gewone natuurprodukten zijn, ontstaan door het rottingsproces van planten in de loop van miljoenen jaren geleden. Maar als je zou zeggen dat ze door verbranding weer worden ‘teruggegeven’ aan diezelfde natuur loop je de kans door de milieufanaten voor gek te worden versleten.
Wat een verademing is het leven in Suriname daarbij vergeleken soms! Af en toe rijdt er over de Kwattaweg, de Coppenamestraat of de Fred Derbyweg zo’n aardig klein blauw vrachtwagentje, geladen met hout of ander bouwmateriaal – met daarachter een stevige rookpluim. Ik heb dan vaak de neiging om daar even achter te gaan hangen en de ouderwetse geur van die rook op te snuiven. Want die doet geen vlieg kwaad. De minuscule rookdeeltjes zullen immers weldra met de regen neerslaan op de grond en weer één worden met de aarde, waar ze ooit vandaan kwamen. Switi Sranan!
Anton van den Broek

error: Kopiëren mag niet!