Geen harde conclusies uit gebrekkige informatie

Veel mensen gebruiken slechts hun zintuigen bij het vormen van hun mening en het nemen van een standpunt; ze trekken conclusies op basis van vermoedens en/of zintuigelijke waarneming. Een conclusie is een keuze uit verschillende mogelijkheden. Het is een beslissing die je neemt op basis van voorafgaande analyse en oordeelsvorming Voor het trekken van goede conclusies is grondige analyse van een probleem/ situatie basisvoorwaarde. Een goede conclusie moet gebaseerd zijn op harde gegevens, niet op meningen en vermoedens; het is niet zonder meer een samenstelling van verzamelde informatie. Alvorens te concluderen is het essentieel alle mogelijkheden die zich kunnen voordoen na te gaan, anders vergeet je andere opties en neig je steeds naar dezelfde soort oplossing.
Op een applicatiecursus aan mulo natuurkundeleraren confronteerde ik de leraren met hoe onzorgvuldig ze soms kunnen zijn met het trekken van conclusies. Probleemstelling: een leerling geeft voor 2×3 als antwoord 5. Wat heeft de leerling hier gedaan, vroeg ik hen? Alle 30 leraren zeiden: de leerling heeft opgeteld i.p.v. vermenigvuldigd. Hun harde conclusie was: de leerling ziet maal als plus. De leraren zagen geen andere mogelijkheden voor de fout van de leerling. Ze hebben op basis van sterke vermoedens hun harde conclusie getrokken. Daarbij hebben ze een belangrijke stap overgeslagen nl verificatie van hun vermoeden. De leraren zouden als volgt te werk moeten gaan: een vermoeden hebben en vervolgens onderzoeken of het vermoeden juist is. Deze laatste stap wordt door velen overgeslagen. De leraren vermoeden dat de leerling heeft opgeteld. Om hun vermoeden op juistheid te toetsen, moeten zij een soortgelijke opgave aan de leerling geven, bv 2×4. Als de leerling antwoord: 2×4 =6, dan is hun vermoeden juist. Voor alle zekerheid nog een controle, bv 3×4. Als de leerling antwoord: 3×4=7, dan kunnen de leraren de harde conclusie trekken: de leerling heeft opgeteld i.p.v. vermenigvuldigd.
Andere verklaringen voor 2×3 = 5 kunnen zijn: slordigheid van de leerling en niet weten waarover het gaat. Als de leerling antwoordt 2×4= 8 en 3×4=12, dan kan hij wel vermenigvuldigen; die ene keer ( 2×3=5 ) was hij “slordig”geweest. Geeft de leerling antwoorden als: 2×4=7 en 3×4=9, dan geeft hij zomaar antwoorden, hij kan niet vermenigvuldigen. Dit voorbeeld laat zien dat er meerdere oorzaken voor de fout kunnen zijn. We zijn geneigd niet verder te onderzoeken, maar nemen de meest voor de hand liggende oplossing/gedachte als de enige juiste mogelijkheid.
Ander vb: een mannelijke en een vrouwelijke collega worden vaak samen gezien ( eten samen, rijden samen naar huis, lopen samen naar de parkeerplaats). Collega’s trekken gauw de conclusie dat zij “iets met elkaar hebben” ( relatie). Dat kan best het geval zijn, maar het is zeker niet de enige mogelijkheid. Het kan zijn dat ze goed met elkaar kunnen opschieten of dat ze iets gemeenschappelijk hebben ( zelfde ziekte of problemen). Het kan ook zijn dat de ene hulp/ steun zoekt bij de andere. De collega’s hebben dus andere mogelijkheden voor hun samenzijn niet meegenomen bij het trekken van hun conclusies.
Een fundamentele fout is de neiging van mensen om oorzaken van gebeurtenissen en gedragingen toe te schrijven aan kenmerken van personen dan aan de situatie. Sommige mensen laten zich zo sterk leiden door hun emoties, dat zij niet meer logisch kunnen nadenken; ze trekken de meest idiote conclusies.
Enkele tips om goede conclusies te kunnen trekken: 1. schrijf alle voor- en nadelen of alle mogelijkheden die zich kunnen voordoen op, ook die welke onwaarschijnlijk lijken. Ga vervolgens na welke het minst en welke het meest in aanmerking komen. Laat het bij vermoedens blijven als er meerdere mogelijkheden zijn. Conclusies trekken uit gebrekkige, onvolledige informatie kan gevaarlijk zijn, want je gaat op basis daarvan handelen/ reageren. Verhef je vermoedens niet zonder meer tot feiten. Als je niet zeker bent van je zaak, trek het in twijfel. Wie twijfelt, denkt na en wie nadenkt bestaat. De Franse filosoof Rene descartes zei: cogito ergo sum ( ik denk, dus ik besta )
Descartes begint zijn filosofie vanuit een sceptisch standpunt. Overgeleverde waarheden kunnen onwaar blijken te zijn, en ook je eigen waarneming kan je bedriegen. Descartes vraagt zich af hoe je iets zeker kan weten. Zintuigen kunnen je bedriegen. Misschien is er wel een kwaadwillende demon die ons doorlopend probeert te bedriegen. Als men echter daarvan uitgaat, is er dan nog iets wat we zeker kunnen weten? Daar komt het cogito ergo sum om de hoek kijken: Descartes kan wel aan alles twijfelen, hij kan in alles bedrogen worden, maar dan nog is er iemand (of iets) die twijfelt, die bedrogen wordt. Het simpele feit dát hij twijfelt, impliceert dat hij bestaat. Het ‘ergo’ of ‘dus’ drukt geen conclusie uit, maar is een explicatie van wat er al was: zijn ligt besloten in het denken. Het enige wat je echt zeker kan weten is dat je bestaat, want je denkt, denkt te voelen, twijfelt. Daarmee is de eerste zekerheid terug in Descartes’ filosofisch systeem, en heeft hij dus een grond om op te staan, een beginpunt om in zijn filosofie van uit te gaan
Ik denk dus ik ben.’ Grondstelling uit de filosofie van Descartes. Het is de uitkomst van zijn denkexperiment waarin hij aan het bestaan van alles twijfelt. Er is dan één ding waaraan niet te twijfelen valt, namelijk dat ik twijfel, met andere woorden, dat ik denk. Dat is de zekerheid die ik heb. En als ik denk besta ik dus ook
[email protected]

error: Kopiëren mag niet!