Is de Wet PSA (Personen van Surinaamse Afkomst) in strijd met de Grondwet?

De Nationale Assemblee (DNA) heeft de Wet houdende vaststelling van de status van Personen van Surinaamse Afkomst en de Rechten en Plichten die uit die status voortvloeien (Wet PSA) aangenomen en deze wet is gepubliceerd in het Staatsblad van Republiek Suriname 2014 nummer 8. Artikel 13 lid 3 van de Wet PSA bepaalt dat deze wet in werking treedt drie maanden na de dag volgende op die van haar afkondiging. De wetgevende macht bestaat in ons land niet alleen uit DNA, zoals velen denken, maar uit DNA en de regering (art 70 Grw.). In het algemeen worden wetsontwerpen voorbereid door de regering en na het volgens de Grondwet verplichte advies van de Staatsraad behandeld in DNA, die dan beslist over de aanname van deze wet. Hierna is de wet echter nog niet operationeel, daar de president zijn goedkeuring daaraan nog moet hechten, waarna de afkondiging plaatsvindt en de inwerkingtreding ervan wordt geregeld.
De Nationale Assemblee heeft echter het recht van initiatief, hetgeen inhoudt dat zij ook zelf een ontwerpwet mag indienen, zonder vooraf ruggespraak gehad te hebben met de regering. Initiatiefontwerpen komen in de praktijk weinig voor. Één van de voorbeelden van een initiatiefontwerp is de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (SB 1979 nummer 33, gewijzigd bij SB 1981 nummer 12).
In onze Grondwet is opgenomen dat de Staatsraad de president omtrent de inhoud van wetsontwerpen adviseert (art 115 aanhef en sub b) terwijl in de Wet Staatsraad (SB 1988 nummer 95) is bepaald dat de president de Staatsraad over wetsontwerpen hoort, alsook dat de Staatsraad eigener beweging van zijn gevoelens kan doen blijken omtrent belangrijke aangelegenheden.
De vraagt die rijst is of de laatstgenoemde procedure ook geldt voor initiatiefontwerpen, daar deze niet door de regering zijn geïnitieerd.
Mr. Dr. Jnan Adhin stelt in zijn artikel “Advisering door de Staatsraad inzake initiatief-ontwerpen” (SJB oktober 1994, p.6 e.v.) dat het altijd staatsrechtelijk gebruik geweest is dat de president zich eveneens omtrent een initiatiefontwerp door het grondwettelijk ingestelde adviescollege heeft laten adviseren. Hij merkt echter direct op dat er enkele wetten zijn afgekondigd, welke als initiatiefontwerpen door DNA werden goedgekeurd, maar waarin de aanduiding “de Staatsraad gehoord” in de slotformule van de aanhef ontbreekt.
Adhin is van mening dat het niet als correct moet worden aangemerkt dat de president een wetsontwerp bekrachtigt zonder dat hieromtrent advies door de Staatsraad is uitgebracht. Hij huldigt de opvatting dat zowel voor regeringsontwerpen als initiatiefontwerpen de verplichte advisering door de Staatsraad van toepassing is.
Uit gesprekken met enkele gezaghebbende juristen op het gebied van het staatsrecht blijkt dat de meningen verdeeld zijn. Tegenover de opvatting van Adhin, die door de meerderheid lijkt te worden gedeeld, staat de mening dat de Staatsraad het adviserend orgaan is van de regering en daarom ook alleen maar de regering adviseert bij ontwerpen die van haar zijde bij DNA worden ingediend. Gesteld wordt dat de president alvorens hij tot bekrachtiging van een initiatiefontwerp overgaat, weliswaar bevoegd is de Staatsraad om advies te vragen, maar daartoe niet verplicht is.
Wie gelijk heeft in deze is moeilijk vast te stellen, daar de wetten onschendbaar zijn (art. 80 lid 2 Grw.). Dit houdt onder andere in dat de rechter verplicht is de wet toe te passen als deze voldoet aan de uiterlijke vormvereisten. Het enige orgaan dat in deze bevoegd zou kunnen zijn een oordeel te geven over de rechtsgeldigheid van een wet, die zonder advisering door de Staatsraad is tot stand gekomen, is het Constitutioneel Hof. Zoals bekend is dit orgaan nog steeds niet operationeel, maar bestaat enkel door haar vermelding in onze grondwet. De huidige regering lijkt er echter veel aan te doen dat laatstgemeld orgaan nog voor de volgende verkiezingen wordt ingesteld en ook daadwerkelijk gaat functioneren.
Het is echter de vraag of het Constitutioneel Hof bevoegd zou zijn de toetsing te verrichten, daar artikel 144 lid 2 sub a Grw spreekt van het toetsen van de inhoud van wetten, terwijl het in casu niet over de inhoud, maar een vormvereiste gaat.
Het zou in ieder geval verstandig zijn als de regering alsnog het advies van de Staatsraad vraagt voor de Wet PSA en daarvan ook melding maakt in de wet.
De vraag is echter op welke wijze dit zou moeten geschieden, daar de wet reeds is bekrachtigd door de president en afgekondigd in het Staatsblad. Hierover zouden de ter zake deskundige wetgevingsjuristen zich moeten buigen.
Carlo Jadnanansing

error: Kopiëren mag niet!