Commissiewerk

Het instellen van adviescommissies is in het bestuursapparaat een vertrouwd verschijnsel. Soms is dat departementaal, soms interdepartementaal. Het heeft er veel van dat commissiewerk de plaats heeft ingenomen van hogere ambtenaren op departementen. De frequentie waarmee dit geschiedt wekt bij de buitenwacht al gauw de indruk dat voor het gevraagde advies niet meer op het eigen kader van het ministerie als probleemeigenaar kan worden teruggevallen. Er moet zich maar een vraagstuk voordoen dat wat denkwerk vergt, of er komt een commissie. Ook de aard en complexiteit van op te lossen vraagstukken waarvoor consultants worden aangetrokken doet soms de vraag rijzen of deze extra uitgave wel noodzakelijk was. Maar goed, reeds het inhuren van de externe deskundige en het hoge honorarium dat daaraan gekoppeld is geeft het uitgebrachte adviesrapport een bijzondere status. Ook al is het zo dat het beroep van ‘consultant’ voor een ieder toegankelijk is, ook al betreft het de kwalzalver als adviseur. Wat commissiewerk en consultants de staatskas (lees: de belastingbetalers) op jaarbasis kosten, moet gevoegd worden bij de buitensporige personeelsuitgaven van alle departementen samen. Ondanks deze opmerkingen zou het niet juist zijn het commissiewerk categorisch aan te merken als onnodig. Integendeel. Zinvol commissiewerk , vooral met het oog op de veelzijdigheid van maatschappelijke en beleidsvraagstukken is in veel gevallen het aanbevelen waard. Probleemoplossing, door de moeilijkheidsgraad daarvan, vraagt dikwijls om benadering vanuit meerdere invalshoeken. Hierdoor zullen dikwijls meerdere specialismen daarbij betrokken moeten worden. Het is nu eenmaal zo dat ons gezichtsveld door steeds smallere kennisstroken wordt verengd en beïnvloed. Het aantal specialismen op steeds meer afgebakende terreinen neemt immers aanhoudend toe. Nu ontmoeten professionals van verschillende pluimage elkaar regelmatig in het groeps- of commissiewerk. Voor het verkrijgen van diepgaand inzicht in de veelzijdigheid van zoveel maatschappelijke of bestuurlijke vraagstukken en de vervlechting daarvan zullen dan de kenniselementen uit verschillende specialismen zodanig moeten samensmelten dat daadwerkelijk van een interdisciplinaire benadering sprake is. En juist door deze ontwikkeling wordt de grond bouwrijp gemaakt voor de vorming van jong afgestudeerden op weg naar professionaliteit. Voor de loopbaanontwikkeling van aankomende deskundigen op departementen is aldus omgaan met het onderzoekswerk van grote betekenis voor degenen die een hoger beroeps- of universitaire opleiding genoten hebben en die na hun studie behoefte hebben aan praktijkgericht onderzoek in het kader van beleid en openbaar bestuur. Niet uit het oog moet worden verloren dat kaderontwikkeling in organisaties op gang komt door de geest onder wisselende omstandigheden en voor uiteenlopende aangelegenheden aan het werk te zetten. Wanneer wij merken dat jong afgestudeerden voor louter ondersteunende werkzaamheden aan commissies worden toegevoegd is dat tevens de getuigenis van ontbrekend inzicht in de functie van het commissiewerk. De ruimte die reeds vele jaren wordt vrijgehouden voor externe consultants die geen emotionele binding hebben met de cliënt-organisatie en die zich verder niet druk zullen maken over kaderontwikkeling van het departement, ontneemt afgestudeerden de mogelijkheid zich middels onderzoek verder te bekwamen. Meestal zijn ingehuurde consultants de experts met een ‘hit and run’ attitude, vooral waar de overheid meestal verzuimt deze personen contractueel te verplichten ook hun rol als begeleider nadrukkelijk in acht te nemen. Aankomende professionals hebben behoefte aan betrokkenheid bij aangelegenheden die een beroep doen op het vermogen om op wetenschappelijke wijze feiten, situaties, omstandigheden, verbanden en ontwikkelingen te analyseren om van daaruit tot bruikbare inzichten, ideeën of concepten te komen. De overgang van middelbaar naar universitair onderwijs houdt, als alles goed zit, steeds een transitie in waarbij de student in uiteenlopende opzichten eigen initiatieven zal moeten nemen en soms het gevoel zal krijgen op zichzelf te zijn teruggeworpen. De docent zal immers niet alles voorkouwen zoals in de schoolbanken vaak gebeurt. De praktijk van het werken voor een werkorganisatie zal de transformatie naar het volwassen denken ten volle moeten ondersteunen. Transitie en transformatie gaan immers hand in hand. Veel afgestudeerden komen in publieke organisaties terecht. Voor de ontwikkeling van betrokkenen is het van belang dat zij niet terecht komen in het domein van de routines waarbij werkzaamheden zich volgens min of meer vaste patronen herhalen. Neen, voor de ontwikkeling van hoger kader zal de afgestudeerde zowel individueel als in groepsverband met grote regelmaat betrokken moeten worden bij aangelegenheden die een beroep doen op het vermogen om binnen ruime kaders (ook buiten het department reikende) zowel constructief als creatief werkzaam te zijn in kwesties van gewicht en uiteraard op het vermogen om op wetenschappelijk niveau hetgeen aan de orde is te analyseren ten dienste van verantwoord beleid en/of openbaar bestuur. De academicus kan en mag niet als notuliste van wie dan ook aan de tafel zitten. De jonge academicus is, het zij benadrukt, niet de persoon voor routinematige taken als personeels- en financiële administratie. Hoezeer studeren aan onze universiteit niet of nauwelijks gepaard gaat met onderzoek waarbij de student zelf op zoek moet gaan naar de aannemelijkheid van een stelling of een bewering en waarvoor publicaties van de docent doorgaans niet voorhanden zijn moet de overheid haar (aankomend) kader stimuleren tot het kunnen interpreteren en beoordelen van tal van aangelegenheden. De financiële offers ten dienste van meer technologie, meer hrm en zo verder worden teniet gedaan door de schade die elke werkorganisatie lijdt als gevolg van ontmoedigde en daardoor benedenmaats presterende personeelsleden. Vooral op de hogere denk- en werkniveaus zal deze schade alleen maar toenemen.
Stanley Westerborg
Organisatieanalist

error: Kopiëren mag niet!