Bouva: “Laatste woord Constitutioneel Hof is nog niet gezegd”

Melvin Bouva, vicevoorzitter van De Nationale Assemblee, heeft onlangs als voorzitter van de commissie van rapporteurs, belast met het wetsontwerp voor het Constitutioneel Hof (CH), voor de Surinaams Juristenvereniging een korte inleiding gehouden over het wetsontwerp. Bouva denkt dat er bij de discussie over het CH het van belang is om stil te staan bij een aantal fundamentele vraagstukken, die met name te maken hebben met de plaats en de positie van het Hof. “Op de eerste plaats is het van belang om te vragen: is er plaats en welke plaats geven wij aan een instelling van een CH binnen het staatsbestel van Suriname. Welke vorm en welke inhoud geven wij een CH binnen het bestel en zo niet kiezen wij ervoor om het te missen als kiespijn?”, vraagt Bouva zich af.
‘Een Hof’ en niet ‘Dit Hof’
“‘Een Hof’, en niet ‘dit Hof’. Dit is maar een concept. Er is nog voldoende ruimte om de discussie diepgaander te voeren om te komen tot een Hof dat in feite de rol kan vervullen dat is toegekend. Het Hof kan geen hof zijn dat op de plaats komt zitten van de rechtelijke macht. Evenzo kan het niet een hof zijn, op de plaats van DNA”, stelt Bouva. In dit kader is een aantal discussies over en weer geweest. Verder is het parlement er nog niet eruit, als de plaats van het CH duidelijk is gepositioneerd te midden van de andere staatsrechtelijke machten. Volgens artikel 55 van de grondwet is DNA het hoogste orgaan van de Staat. Daarmede heeft het dus het hoogste en laatste woord binnen de staat. Artikel 144 van de grondwet echter bedreigt volgens Bouva die plaats en positie van DNA als hoogste orgaan. “Dit, vanwege de verregaande bevoegdheid die wordt toegekend aan het CH door de grondwet”, stelt Bouva. In de definiëring van het CH zouden er dus volgens hem een aantal zaken goed moeten worden geregeld.
Prejudiciële vraag
Artikel 32 van de huidige conceptwet regelt de verhouding tussen het CH en de rechter. De rechter dient volgens dit artikel prejudiciële vragen aan het CH te stellen in gevallen die in het artikel zijn opgenomen. Artikel 32 zoals dat nu geformuleerd is, is volgens Bouva een kernbepaling. “Aan de ene kant kun je de bevoegdheid die de rechter al heeft om te toetsen niet ontnemen. Aan de andere kant kan de formulering ook niet zijn dat de rechter op zichzelf zonder meer kan beslissen het CH niet aan te spreken wanneer er een prejudiciële vraag zou zijn. Anders is het CH voor niets. Een goede voorstander beseft dat niet het ene op het andere zonder meer kan worden gezet. Er zal harmonie moeten zijn tussen de verschillende machten”, stelt Bouva. Ook de Surinaamse Vereniging van Juristen heeft kritiek geleverd op deze bepaling. Volgens de vereniging is het concreet een ontneming van de bevoegdheid van de rechter op dit punt.
Kritiek Juristenvereniging
Staatsrechtgeleerde Hugo Fernandes Mendes stelt dat deze kritiek begrijpelijk is, gezien een gewone wet de grondwettelijke bevoegdheid van de rechter niet terzijde kan stellen. Volgens Bouva kan er echter niet een situatie zijn, waarbij de rechter een bevoegdheid wordt ontnomen, terwijl hij tegelijkertijd de ruimte heeft om een beslissing te nemen om prejudiciële vragen voor te leggen aan het CH. Het laatste woord daarover is naar zijn mening nog lang niet gezegd. Belangrijk voor hem is dat de discussie eindelijk weer is opgepakt in de hoop richting afronding te gaan.
Kavish Ganesh

error: Kopiëren mag niet!