Bedrijfsleven Suriname zwak

dblogoIn januari meldden wij u dat het de minister van arbeid en zijn internationale counterpart de ILO gelukt was om alle sociale partners aan boord te krijgen voor een soort sociaaleconomisch akkoord. Daarmee was terrein betreden door de bewindsman die door de ‘machtige’ Sociaal Economische Raad nooit kon worden betreden. Het concept van decent work duikt steeds regelmatiger op in de berichtgeving als een ontwikkelingsconcept. Het is een concept dat voortvloeide uit de mondiale economische malaise vanwege de Aziatisch economische crisis in de tweede helft van de jaren negentig. Het was een herstelconcept met een economisch en een humaan gezicht. Het was een huwelijksconcept tussen het economische beleid en het sociale beleid en het was dus een ontwaking. Meer dan 15 jaar later is het decent work concept, zoals ontwikkeld door de ILO, een zogenaamde benchmark. Landen kunnen aan de hand hiervan hun specifieke decent work-tekort of –kloof vaststellen en deze aanvullen middels een decent work country programma. Bij decent work denken we aan de traditionele werknemersrechten, maar opvallend is dat in Suriname afgetrapt wordt met een niet traditioneel arbeidsonderwerp van ‘een bevorderend klimaat voor duurzaam ondernemerschap’. Tijdens een tweedaagse sessie zijn in Suriname de prioriteiten vastgesteld om tot bedrijven te geraken, die productief en concurrerend weerbaar zijn en tegelijkertijd zorgen voor sociaal welzijn van de werkers. Daarbij is geput uit standaarden, die in 2007 door de VN-organisatie werden vastgesteld. De VSB is als business- en werkgeversorganisatie aan boord van het decent work country program van Suriname. Hier hebben wij het vaker gehad over de Surinaamse rangschikking bij de ‘ease of doing business’ index. Deze rangschikking, waarbij Suriname het geheid aflegt tegen de regionale More Developed Countries van de Caricom, kwam voor het eerst prominent in het nieuws in de periode 2005-2010. Tijdens de opening van de jaarlijkse productiebeurs presenteerde de toenmalige KKF-voorzitter heel confronterend een plaatje voor aan de aanwezigen bij de opening, maar in het bijzonder de HI-minister (de huidige DRS-voorzitter). Deze confrontatie met feiten uit een internationaal geaccepteerd rapport werd de KKF-voorzitter niet in dank afgenomen door de HI-minister. Hij was boos en wees de vinger misplaatst terug. Deze ranking was toen voor altijd op de agenda van de KKF gezet, maar de VSB pikte dit als zodanig niet op. Nu is de voormalige KKF-voorzitter sinds 2010 de vp van het land. Hij beloofde min of meer dat hij vanuit zijn kabinet de president mee zou proberen te krijgen in een poging om onze rangschikking op de ease of doing business lijst te verbeteren. De ease of doing business vergelijkt in welke mate het aantrekkelijk en geriefelijk is om zaken te doen in de verschillende landen en dus om belasting te betalen, goede en duurzame banen te creëren, sociaal actief te zijn en bij te dragen aan de economische groei. Pogingen zijn er vanuit het kabinet zeker genomen, maar Suriname maakt stappen vooruit, die minder en korter zijn dan de stappen die andere landen maken. De vp huisvestte op zijn kabinet de Competitivenes Unit Suriname (CUS) om het concurrentievermogen van Suriname/Surinaamse bedrijven te verhogen. Ook werd opgezet een E-Government Unit die de dienstverlening van de staat en het maatschappelijk verkeer zou proberen te digitaliseren met het doel om de efficiëntie van de samenleving te verhogen en verspilling te voorkomen. Uiteindelijk zagen we ook een aantal beroepen en bedrijven vrijkomen van de vergunningplicht en enige vooruitgang bij de registratie van eenmansbedrijven en het verwerven van bouwvergunningen en registratie van land. Maar zoden aan de dijk legde het vooralsnog niet. Wat de Wereldbank betreft, is het nog steeds een lijdensweg om bedrijven in Suriname op te richten en dus om waardige en duurzame banen te creëren. We staan tussen 189 landen op een beschamende plaats nummer 162 op de index van 2015. Wat is het grootste Surinaamse probleem? Dat is de traagheid waarmee zaken in Suriname worden afgewikkeld. Qua het aantal procedures om een bedrijf op te richten of een elektriciteitsaansluiting te krijgen, zitten we op hetzelfde niveau als het Caribisch en Latijns-Amerikaans gemiddelde of de rijke-landen OECD-gemiddelde, maar de afzonderlijke procedures duren te lang. Waarom zaken zolang blijven liggen op de bureaus van degenen die besluiten moeten nemen of uit moeten voeren, is onduidelijk. Maar wat opvallender is, is dat het zakelijk ingestelde bedrijfsleven de vertraging jaar in jaar uit heeft geaccepteerd. Het bedrijfsleven heeft geen pressie uitgeoefend dat de issues als prioriteit belandden op de HI-agenda of de NH-agenda. Waarom heeft het bedrijfsleven de zaak geaccepteerd? Een verklaring is dat ondanks de vertraging belangrijke inspraak hebbende delen van het bedrijfsleven toch winst maken en individueel geen nadeel van de traagheid ondervinden. Het kan dat het zich ergens anders compenseert, bijvoorbeeld via regelarij, privileges en minder stringente controle en toezicht op naleving van regels. Het kan ook zijn dat het bedrijfsleven bang is voor rancune bijvoorbeeld bij het verkrijgen van overheidsopdrachten. Maar het kan zijn dat de compensatie een politiek karakter heeft. In elk geval moet geconcludeerd worden dat een jarenlang tolereren van stagnerende processen die Suriname onaantrekkelijk maken voor investeerders, een teken is van zwakte vanuit het bedrijfsleven.

error: Kopiëren mag niet!