8 december drukt

De 8 decemberstrafzaak is gisteren verschoven naar 20 april. In deze zaak is opmerkelijk dat twee verdachten uitdrukkelijk, tegen het verzoek van de regering van Suriname en de pg/het Openbaar Ministerie in, gevraagd hebben om de zaak voort te zetten zodat er snel een uitspraak komt. Het Hof van Justitie zou gisteren zich buigen over het beroep dat het Openbaar Ministerie heeft aangetekend tegen het besluit van de Krijgsraad om de 8 decemberstrafzaak toch voort te zetten. Gisteren zijn het Openbaar Ministerie en de advocaten wel aan het woord gekomen. Op de zitting van 20 april zullen 3 verdachten, die voor gisteren niet waren opgeroepen, wel aan de beurt komen. De pg heeft de opdracht van de regering aan het OM om de zaak te stoppen wederom aangedragen. De opdracht van de regering, in de vorm van een resolutie, was op basis van artikel 148 van de grondwet. Uit deze resolutie bleek dat wanneer de 8 decemberstrafzaak voortgezet zou worden, grootschalig geweld in het land zou uitbreken en er een burgeroorlog door mensen zou worden ontketend. Geïnsinueerd werd dat het geweld en de burgeroorlog ontketend zouden worden door de achterban van de regeringspartij. De minister van Justitie en Politie lichtte deze resolutie van vorig jaar toe in een persconferentie. De minister die namens de regering sprak, heeft nergens in haar betoog de potentiele stichters van een bloedbad gewaarschuwd en hun plannen, die zijn uitgelekt, veroordeeld. Integendeel leek het er veel op dat er begrip was voor het ontketenen van geweld en een burgeroorlog en dat het allemaal begrijpelijk was. Het potentiele geweld werd goedgepraat. De pg en het OM hebben zich disciplinair als ambtenaren gehouden aan de opdracht van de regering. Ze zullen dat binnen de mogelijkheden van het recht doen zolang de spelregels binnen het Wetboek van Strafrecht hen daartoe de ruimte biedt. De strafeis naar de verdachten van de zaak toe zijn nog niet gedaan. Het OM moet eerst aangeven of de strafbare feiten, die aan de verdachten zijn ten laste gelegd, bewezen zijn. Indien wel dan moet het OM een straf eisen die kan variëren van een aantal maanden voorwaardelijk tot een aantal jaren onvoorwaardelijk met een gelasting tot het onmiddellijk in gevang nemen. Wanneer de feiten niet zijn bewezen, zal het OM vrijspraak eisen. Op dit moment is het OM niet gekomen en willen de vervolgers ook niet komen. Hun redding is de resolutie van de regering van juni 2016. De rechter erkent die resolutie niet, omdat deze de besluiten en de handelingen van de rechter niet kan beïnvloeden. De resolutie raakt de rechters niet, het is meer een opdracht aan de ambtenaren van het OM, die wel conform handelen. De vraag is nu of het OM, wanneer ook het Hof zich schaart achter het besluit van de Krijgsraad, verplicht zal zijn om zich uit te spreken over het bewijs en op basis daarvan een strafeis of vrijspraak te vorderen. Wanneer de vervolgers daartoe verplicht zijn, dan is er nog een mogelijkheid dat de officier zich vanwege redenen die gevonden kunnen worden in het recht, zich verschoont van deze zaak. In dit geval zal de pg wellicht iemand anders moeten aanwijzen als officier, of hij kan besluiten dat hij dat niet kan doen omdat dat zou betekenen dat hij tegen de resolutie van juni 2016 zou handelen. De zaak zal alzo aan de kant van de vervolging eindigen zonder een strafeis. De vraag is dan of de rechter zonder een requisitoir (uitspraak over bewijsvoering en eis (veroordeling of vrijspraak)) een oordeel kan vellen oftewel een uitspraak kan doen. Het gerechtelijk onderzoek is zo goed als afgerond en nu moeten de vervolgers, wat ze eens zijn begonnen in 2007, afmaken. De rechter heeft geen onafhankelijke onderzoeksbevoegdheid, maar oordeelt op basis van hetgeen ter tafel wordt gebracht aan bewijs en tegenbewijs wordt geleverd door de vervolging en de verdediging. De rechter heeft een onafhankelijke positie bij het beoordelen van het bewijs en het nemen van een besluit daaromtrent variërende van vrijspraak tot een veroordeling. Daarbij mag de rechter afwijken van de opvatting van de vervolging over het bewijs en de strafmaat. In beginsel houdt de rechter zich aan het maximum van de gevorderde straf, maar de rechter mag onder omstandigheden naar boven gaan. De bewijsmiddelen zijn ter beschikking van de rechter, maar het oordeel van de vervolging daaromtrent is er niet. Evenmin is er een strafmaat voorgesteld. Puur technisch bekeken zou de rechter het aangedragen bewijs kunnen beoordelen en op basis daarvan een vonnis kunnen vellen. Dat kan als de rechter het uitblijven van een requisitoir materieel interpreteert in het voordeel van de verdachten door het op te vatten als een eis tot vrijspraak. Uiteraard is de uitkomst anders als een requisitoir formeel dwingend is voorgeschreven als voorwaarde voor een uitspraak. Opmerkelijk is dat enkele verdachten na 35 jaar nu wel een uitspraak willen in deze zaak. Deze zaak drukt emotioneel zwaar op het hart van deze verdachten.

error: Kopiëren mag niet!